Isabella: treurspel(1619)–Samuel Coster– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Tvveede Bedrijf. Vierde Toneel. Theophilvs. Zerbiin. Isabella. Waar ist? wien hoor ick hier zo swarelijck versuchten? Zerb. My weerde Vader, my. T. Hoe Ridder? hoe komt dit? Zerb. 'k Weet geen bescheyt te doen. Gheest'lijcke Vader bidt, Bidt God dat hy mijn ziel toch in zijn Rijck anvaarde. Mijn Isabella, Lief! T. Hier leyt u Vrou ter aarde Plat neder stijf in swijm, 'k vermoe wel 't is van vrees. Zerb. Helpter my by, mijn Heer, my dunckt ick dan ghenees. Ey my! T. Het slepen kent ghy Ridder niet verdraghen. Zerb. Draacht haer by my. T. Wel an. Z. Och zo, dat's mijn behagen. The. Hier isse. Z. Waerde ziel, 'k verquick nu ghy my raackt: Beasemt my mijn Vrou. T. 'tSchijnt datse wat ontwaackt, Se rept haar. Z. Isabel! hier leg ick dwars doorsteken. Hier leg ick Lief! en wt mijn wonden loopen beken Van bloet: een kus voor't lest. Ick laat u droeve weeu Niet anders na dan druck. Goed' nacht tot inder eeu. Isab. Zerbijn! helaas! T. Mevrou Zerbijn is al ontslapen. Isab. O Goon! indiender vrou op aarden is gheschapen Om 't ongheluck te moeten draghen, dat ben ick. Zerbijn, kent ghy mijn? Lief! zo geeft my noch een blick Met uwe oogen! Ach! druckt eens u klamme handen Toch an de myne, als ghy pleecht. O God! zijn tanden, Eylaas! bedruckte Vrou! die zijn al vast gheklemt. Waar is de moorder? dat hy my me niet een nemt Het droeve leven af, en doe my zo deur't sterven Een eeuwich huwelijck met mijn Zerbijn verwerven. Hoe komt den Hemel toch op my alzo verstoort Datse my gantsch verlaat? datse niet eens en hoort [pagina 26] [p. 26] Na myne droeve klacht? na mijn benaude suchten, Die'k wt een banghe borst ten Hemel op doe vluchten, Om in het gulden huys de tijng te brenghen van Mijn ongelucken, die 'k niet langher draghen kan? Ach hulpsame God! hoe moocht ghy my dus haten? The. Hy haat u niet. Isa. Hy doet, hy heeft my gantsch verlaten. The. Neen, neen, bedruckte Vrou, God zal u nummermeer Verlaten, neen hy wis, ghelooft my, by zo veer Ghy hem slechs niet wilt dus troosteloos begheven. Zerbijn, u waarde man, is moochlijck noch in't leven, Al leyt hy hier voor doodt. Ick soud' veel eer vermoen Dat hy in flauten is ghevallen door het bloen. Laat ick hem schorten, en hem draghen daar zijn wonden In tijts noch worden tot behoudenis verbonden, God gaf wel leven daar gheen leven oyt en was. Isab Hoe weynich komt u troost, o Vader! my te pas. The. Daar is noch leven, wilt u niet te vroech bedroeven. Isab. Hoe licht vlat-troosten die, die self geen troost behoeven. The. Voorwaar ziet hier hy leeft, zijn lippen reppen noch. Zerb. Mijn Lief! Isa. Mijn ziel. Z. Ey my. Ick bid u voert my toch, Mijn alderwaartste Vrou, by wel ervaren luyden, Die my verstercken met gheneselijcke kruyden. Isab. Zerbijn! Zerbijn die leeft. Ziet Isabella nu Al vlytich doende, met den kluysenaar die u Ghebeurt heeft op het paart, op dat wy mannen vinden Die uwe wonden tot ghenesinge verbinden. Zerb. Och zo, dat's wel. T. Mevrou, hier langer niet vertoeft, Vermits zijn swacke staat daat'lijcke hulp behoeft. Vorige Volgende