Isabella: treurspel(1619)–Samuel Coster– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Tvveede Bedrijf. Derde Toneel. Zerbiin. Isabella. Mandricard. Doral. Maar luystert. Wat is dat? wat hoor ick voor getyuyter? Isab. Misschien het Roelant is. Z. Roelandt? neen, een vrybuyter. Ziet hier mijn lief, terwijl wy vyerighe ghebeen Op-offerden, is hy met Roelants wapens heen. Isab. 't Is Roelandt selver, Lief, voorwaar. Z. Dat moet ick weten. Van waar? M. Van over al. Z. Indien ghy niet ghesmeten Wilt van een Ridder zijn, zo segt my wie ghy zijt. Man. 'k Zal u doen proeven bloet hoe dat mijn lemmer snijt, Hoe ghy vervroude? hoe? durft ghy de vroomst' van harten, Den braafste Ridder van gansch Asia dus tarten? Ick ben die Mandricard die straffe wetten stelt Den wrev'len Noorman; ja die ben ick, diens ghewelt Houdt in ghehoorsaamheyt den strenghen Moscoviter. Wat beurt my toch van u? ziet hier eens deze smyter. Ghy bengel, wie ghy zijt, durft ghy my spreken aan? Zerb. 'k Ben noch met laster nocht' met snorcken te verslaan. Indien u de natuur zo edel heeft gheboren, Ghelijck ghy segt, dat ghy tot konink zijt verkoren, Zo staat in reden, en betoont het met der daat Dat ghy een Ridder zijt van Konincklijcke staat. Niet eygens hout een Vorst dan 'tgeen hem aan ghesturven Door erffenisse is, oft dat hy heeft verwurven Door'tswaart; zo dat van waar de wapens die ghy draacht? Man. Die wapens heb ick den zo dapp'ren heldt ontjaacht, Daar't dart'le Vranckrijck sich zo loff'lijck van beroemden; Die Ridder wast die sy den trotsen Roelandt noemden: Dien Ridder heb ick dit gheweer van't lijf ghescheurt, En achten ick't u waard' het worde oock u beurt. [pagina 24] [p. 24] Zerb. Schaamt u dat ghy u durft van Roelandt sulcks verboghen. Ghy zijt dan wie ghy zijt, ick segt ghy hebt gheloghen. Daar hebt ghy't afgherockt, waar ick het had ter eer Van Roelandt opgherecht: en hangt het daar oock weer, En dat oock daat'lijck, of ick zal-der u toe dwinghen. Man. Komt hier ghy bloedt, ick zal u kleynder leeren singhen. Ghelijck dit wapen nu komt Ridder eyghen mijn, Zo sult ghy met al't uw' oock strack mijn eyghen zijn. Zerb. Verweert u. M. Ist geen schand' dat ick, ick my vermenghel In deze strijdt, en vecht met een moeloose benghel? Isab. Zerbijn, o mijn Zerbijn! Princes verhindert het. Zerb. Neen Isabella, neen. Do. Mijn Mandricard M. Verlet My niet, wel aan! laat los. Z. Laat gaan, ey siet hem woelen. Man. Komt hier ghy halve Vrou ick zal u doen ghevoelen Wat dat ick ben. Is. O God! o God! bewaart mijn lief. Man. Wat segt ghy nu van my? Z. Seg noch ghy zijt een dief. Niet minders als een heldt, al zoud' ick het betreuren. Man. Zo ghy niet anders praat het zal u oock ghebeuren. Zerb. Had ick u in mijn dwang ghelijck ghy my nu doet, Ick dooden u, doet nu u wil, van mijn gemoet En sult ghy nimmer u verwinner moghen noemen. Man. Ghy sult u nimmer uw' stijfsinnicheyt beroemen. Zo gaat het daar van deur, om dat ghy my noch port. Zerb. Ach my! verrader! ach! ach moorder maackt het kort. Man. O dach vol van gheluck, ick danck de milde Goden, Die my te dezer steed' tot deze winst ontboden. Dor. My deert de Ioffrouw, lief ick haar wat ontdoen. Man. 'k Begeert niet. Raackt haar niet, en laat hem leggen bloen, Komt gaan wy voort, voor ons is hier toch niet meer over. Daar leyt hy. Z. Moorder, ach! gaat heen eerloose rover. Ach! Isabella, lief! o doot! wat valt ghy lang. Mijn lief! sult ghy nu van u trouwe minnaar vluchten? Vorige Volgende