Isabella: treurspel(1619)–Samuel Coster– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Eerste Bedriif. Vierde Toneel. Zerbyn. Isabella. Zerb. O Roelandt! trouwe vrient! wie heeft u toch verrast? Isab. Mijn lief. Neen mijn Zerbijn, besluyt het niet zo vast, Dat deze Ridder moet gheraackt zijn aan een sneuvel. Misschien hy zinneloos door min, die'y al te euvel Droech tot Angelica, zal rasen voor een tijt, Tot dat hy weer bedaar' van inghenomen spijt. Zerb. Mijn Isabella zoeckt het beste voor te wenden. Isab. Zerbijn, en zoud' ick niet? men hoeft gheen bo te zenden De droeve tijng, die wel van zelver komt te vroech. Is Roelandt weereloos die deze wapens droech, Den quaden tot een dwang, en tot bescherm den vromen? Neen hy. 't Is met dien heldt daar toe noch niet ghekomen, Dat zyner handen klem dan noch en is niet goedt Om't alles te weerstaan. Zijn overgroots ghemoet, Dat's zeker, wort zo niet ontwapent vande deuchden, Dat het aan Ridderlijcke eere niet en heuchden. Dies houd' ick zeker dat die ze gevreesde helt, Dien 't hooft door't minnen is nu t'eenemaal ontstelt, Zich zelfs in teghenspoet zal mannelijck bewaren, En dat hy, leeft hy maar, ten besten zal bedaren. Zerb. Dat hoop ick. Isa. Wel mijn lief, zo stelt u dan te vreen Zerb. Ziet daar nu d'ys're schets van Roelants stercke leen, Die'k hem hier heb tot lof en heuchnis willen stellen. Nu wil icker in rijm zijn deuchden by vertellen, Op dat de wandelaar, en reyser die dit leest, Mach weten wat voor een dat Roelandt is gheweest. [pagina 17] [p. 17] Beschout my vry, toch met eerbiedeliicke ooghen. VVie meent ghy dat ick ben? ick ben 't gevreest gevveer Dat Roelant droech, die staach berrachten na vermogen, Den quaden quaadt te doen, den goeden goedt en eer. Laat ons nu bidden met neerslagene ghemoeden, Dat God den Roelandt wil voor alle noot behoeden. Vorige Volgende