Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 295] [p. 295] Willy en Philly. hij. Gezegend zij de schoone stond, Toen ik bij 't geurig hooi u vond, En, zooals gij mijn harte wont, Het uwe won, o Philly! zij. Gezegend zij het plechtige uur, Toen ik beleed, ge waart mij duur, En gij mij zwoert, vol liefdevuur, Aan mij te zijn, o Willy! hij. Zooals mijn oor het lentaccoord Der vogelen daaglijks liever hoort, Wordt immer meer mijn oog bekoord, Als 't u beschouwt, o Philly! [pagina 296] [p. 296] zij. Zooals de roze heller gloeit En frisscher geurt hoemeer ze bloeit, Ook in mijn hart de liefde groeit, Die ik u wijdde, o Willy! hij. Verguldt de zon mijn rijpend graan, Dan ben ik blijde en aangedaan; Maar u te zien, naast u te gaan, Verrukt me meer, o Philly! zij. De zwaluw voert van over zee Met zich de lieve lente mee; Maar hartelust en zielevree Brengt gij mij aan, o Willy! hij. De bij zuigt edelen honing uit De bloem, die haar den kelk ontsluit; Maar nectar is het wat ik buit Op uwen mond, o Philly! [pagina 297] [p. 297] zij. Zoet geurt, als de avond lavend daalt, Het geitenblad van dauw bestraald; Maar welke geur, wat zoetheid haalt Bij uwen kus, o Willy! hij. Fortuna's wieltje draaie vrij! Wat geeft het hoe mijn nummer zij! Ik min u, liefde schenkt ge mij: Ik wensch niets meer, o Philly! zij. Wat vreugden ook het goud bescheer', Gelukkig ben ik, wie is 't meer? Ik heb u lief, gij mint me weer: Meer wensch ik niet, o Willy! Vorige Volgende