Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] Het landmeisje. Frisch groenend golfde 't korenveld, Het weidegras was afgemaaid, En, waar men henen keek, de grond Met bonte bloemen rijk bezaaid - En Bess, de melkmeid, zeide luid: Er kome wat er wil, ik trouw! Maar tante riep al kuchend uit: Ei, meisje, spaar u naberouw! Ge zijt 'ne flinke jonge meid, En 't mangelt u aan vrijers niet; Zoo zorg, dat gij er eenen kiest, Die huis en keuken wel voorziet. Bij voorbeeld, Johnnie ware goed: Zijn stal is vol en zijne schuur... Met hem is 't, dat ge trouwen moet, Want welvaart voedt het liefdevuur! - [pagina 241] [p. 241] Ik geef om Johnnie geene zier, En wil hem stellig niet tot man. Hij heeft zijn vee zoodanig lief, Dat hij van mij niet houden kan. Maar Robbie, wien mijn hart behoort, Daar is het anders mee gesteld: Een blik van hem, een liefdewoord Is meer mij waard dan Johnnies geld! - O roekloos meisje, zie maar toe, Dat gij het niet te laat bezuurt, Want honger is een booze gast, Bij wien geen huwlijksheil en duurt... Maar meisjes raden, 'k weet het lang, Is alle moeite en tijd verspild - Dus, Bessy, ga maar uwen gang, En kook het 'lijk ge 't eten wilt! - Ja, tante, vee en akkerland, Dat koopt men al voor goud, gewis! Maar o! een teederlievend hart, Ziedaar wat niet te koopen is... Een paradijs zal de armste woon Mij zijn met u, o Robbie mijn! En zouden wel op hunnen troon Vorstinnen zóó gelukkig zijn? Vorige Volgende