Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 238] [p. 238] Chloris. Zoo blond zijn hare lokken, Wat bruiner is haar brauwenpaar, Zoo lieflijk overwelvend Twee stralende oogen blauw en klaar! O lacht zij, Dan acht hij, Die lijdt, zijn lijden minder groot; 'ne bronne Van wonne Zijn hare lippen rozerood. Zoo knap en fijn Een maagdelijn Als mijne Chloris leeft er niet: Maar wat ik roem, Ja godlijk noem, Dat is, dat zij me geerne ziet! Haar gang is harmonië, Haar voet verraadt den fraaien bouw Eens lichaams, waar een heilige Den hemel voor vergeten zou. Ontroeren, Vervoeren, [pagina 239] [p. 239] Dat kan zij al wie haar betracht. Wat gaarde Der aarde Heeft schooner bloemken voortgebracht? Is 't wonder dan, Dat ieder man Haar liefde wijdt en hulde biedt? Maar wat ik roem, Ja godlijk noem, Dat is, dat zij me geerne ziet! Wie wil, die ga ter stede, En pronke in middagzonneglans, Mij is mijn dal veel liever, Wanneer de mane rijst ten trans, Al gietend En schietend Haar zilverlicht op weide en veld, Wijl kwetterend En schetterend Het vogellijn naar zijn nestje snelt... O Chloris zoet, Daar is het goed Te minnekoozen onbespied: Daar spreek ik vrij Van liefde, en gij Herhaalt, dat gij me geerne ziet! Vorige Volgende