Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] Ze trokken gedrieën al over den Rijn. (Ludwig Uhland.) Ze trokken gedrieën al over den Rijn, In gindsche taveerne daar wilden ze zijn. ‘En hebt ge, waardinne, goed bier en wijn? Waar is er uw liefelijk dochterlijn?’ Mijn bier is frisch, mijn wijn is klaar... Mijn dochterken ligt op de doodenbaar.’ En als zij traden in 't kamerkijn, Daar lag zij in eenen zwarten schrijn. En de eerste hief het laken omhoog, En zag naar het lijk met tranen in 't oog. [pagina 214] [p. 214] ‘Ach, leefdet gij nog, bevallig kind, Ik hadde van heden u trouw bemind!’ De tweede schikte het laken weer, En wendde zich af, en weende zoozeer. ‘Ach, dat gij ligt op de doodenbaar... Gij waart mijne liefste zoo menig jaar!’ De derde. hief het weder terstond, En kuste der doode bleeken mond. ‘Ik minde u en min u, o zoete meid, En zal u beminnen in eeuwigheid!’ Vorige Volgende