Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Beurtzang. Hij. Ach ik kan het niet vergeten, Dat ik, nevens u gezeten, Overzalig heb gesleten Menigen te korten dag! Zij. Immer denk ik aan die stonden, Toen ik, trouw aan u verbonden, Al 't geluk heb ondervonden, Dat de liefde schenken mag! Hij. Eenen andren geeft ge blijde Mijne plaats aan uwe zijde; Als aan mij, toen ik u vrijde, Biedt ge hem de wang ten zoen! Zij. Eener andre vraagt ge heden Wat ge mij hebt afgebeden; Haar herhaalt ge nu die eeden, Die ge placht aan mij te doen! [pagina 169] [p. 169] Hij. Vruchteloos zoo bleek mijn streven... Gij toch zijt mijn al gebleven! Zonder uwe liefde leven Kan of wil ik langer niet! Zij. Die naar mijne liefde trachtten Moest ik, ondanks mij, verachten... Steeds naar u zoo bleef ik smachten, Kwijnende van zielsverdriet! Hij. Wie er schuld aan heeft van beiden, Dat we van elkander scheidden, Zooveel leeds ons voorbereidden - Twisten wij daarover nu? Zij. Ach, en kniel niet smeekend neder... Druk mij in uwe armen teeder! Liefde hecht voor eeuwig weder U aan mij, en mij aan u! Vorige Volgende