Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Mijn vond. Men zegt, er woont bij God hierboven Een heilige, die zorgt en maakt, Dat voor de menschen, die gelooven, Nooit ook het minste kwijt geraakt. Waar ik naar zocht was niet verloren, Doch moeilijk viel het op te sporen... En daarom galm ik blijde en luid Op dichtmaat mijne erkentnis uit: Zijt gij het, die mij haar deedt vinden, O Sint Antoon? Zoo noem ik u den besten mijner vrienden En kies u tot patroon! Ik geef dien vond niet voor miljoenen, Ware ook een koninkrijk daarbij! Een enkle harer zoete zoenen Is vrij wat meerder waard voor mij. [pagina 98] [p. 98] Zij is het, die 'k in mijne droomen Wel duizendvoud tot mij zag komen, Zoo hemelsch schoon van leest en ziel, Dat ik er haast voor nederkniel! Zijt gij het, die mij haar deedt vinden, O Sint Antoon? Zoo noem ik u den besten mijner vrienden En kies u tot patroon! O meen niet, dat ik ga verklaren Hoe 't meisje heet met haren Van: 'k wil heilig dat geheim bewaren, Zoolang ten minste als ik maar kan; Doch hare lichtbruine oogen zingen, Die 't hart in mijne borst doen springen, En haren blonden lokkenkrans, Dat zal ik immer zooals thans! Zijt gij het, die mij haar deedt vinden, O Sint Antoon? Zoo noem ik u den besten mijner vrienden En kies u tot patroon! Wie ongeroerd haar kan aanschouwen, Dien zit een ijsklomp in het lijf! Daarom wil ik maar seffens trouwen, Opdat ze mij behooren blijv'. [pagina 99] [p. 99] Wat zal ik haar gelukkig maken, Als eene moeder haar bewaken, En over haar den liefdeschat Uitstorten, dien mijn hart bevat! Zijt gij het, die mij haar deedt vinden, O Sint Antoon? Zoo noem ik u den besten mijner vrienden En kies u tot patroon! Vorige Volgende