Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] De tweede vader. Wij waren zoo gelukkig, En speelden heel den dag, En moeder lachte minzaam, Als zij ons bezig zag. En vader, als hij 's avonds Zijn werk had afgedaan, Sprak een voor een ons allen Met zoete woorden aan. Hij liet ons paardjerijden Op zijne breede knien, En zei dan: als ge wijs zijt, Zal ik u geerne zien. Hij nam ons in zijne armen, En wiegde ons op den schoot, En zegende ons en kuste ons - En nu is vader dood! [pagina 52] [p. 52] Dat hebben vreemde menschen En moeder ons gezeid... Wij zagen allen schreien, En hebben meegeschreid. Daar stonden wij te snikken - Toen kwaamt en zeidet gij: Ik zal hun vader wezen; Komt, kleinen lief, tot mij. En sprakeloos zag moeder Dan ons, dan u weer aan, En blikte naar den hemel Met oogen vol getraan. - Nu zijn we weer gelukkig, En spelen als voorheen, En klauteren en rijden Te paardjen op uw been. En eer we naar ons bed gaan, Zet gij ons op den schoot, En zegent ons en kust ons - Och! vader is niet dood! Vorige Volgende