Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Ik min u nog. Ik wilde u zien: ik zag u weer, En kwam u om genade smeeken. Maar, wat ik poogde, ik kon niet spreken, En gij, ge sloegt uwe oogen neer. Geen blik, geen blos op uwe wangen, Geen woord: uw hart was koud en stom. Ik trilde en beefde van verlangen, Ge gingt voorbij en zaagt niet om. Ik min u nog, al schondet gij Den eed, mij eens vol vuur gezworen; Ik heb u lief zooals te voren, Al denkt ge thans niet meer aan mij. Verbitterd heb ik u verlaten, En vluchtte verre van u heen: U wou mijn hoofd vergeten, haten, Maar ach! mijn hart, dat zeide neen! [pagina 50] [p. 50] Ja, vruchteloos heb ik getracht Uw beeld uit mijne ziel te drijven: Mijne allerliefste zult ge blijven, Schoon geene hoop me tegenlacht. En drukten mij ook andre schoonen Vol liefde tegen mond en borst, Hun kon ik geene minne toonen, Al smachtede ik van minnedorst. O noeme ik u nog eenmaal mijn, Kom in mijne armen weergevlogen! En ware uw woord eene andre logen, Zoo spreek - ik zal gelukkig zijn. Zeg, dat gij alles wilt vergeten, En danken zal ik op de knien... En eens wellicht - wie kan het weten - Zult gij mij ook weer geerne zien! Vorige Volgende