Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Aan Lize. 'k vroeg mijzelven menigmalen, Hoe het komt, dat, om het meest, Nu eens met, dan zonder geest, Groote en kleine dichters smalen In aandoenelijk accoord Op 't geslacht, waar gij toe hoort. 't zou mij licht tot nut verstrekken, Wist ik wat daaronder zit, Kon ik eens het woord van dit Eeuwig raadsel maar ontdekken! Dan, ik heb niet meer gezocht, Sinds ik u aanschouwen mocht. Want ik weet nu, dat de zetten Aller dichteren, grof en fijn, Valsch en leugenachtig zijn; En er zal mij niets beletten Steeds te zeggen, dat de vrouw Iets is - daar ik veel van hoû! Vorige Volgende