Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Thereze. Ja, lieve juffer, inderdaad, Ge zijt bekoorlijk schoon van wezen, En rijk daarbij, wat nimmer schaadt; Ook wordt uw aard te recht geprezen. Wel hem, dien gij uw harte biedt: Gelukkig zal hij mogen heeten! Maar spreek tot mij van liefde niet... Ik zal Thereze nooit vergeten. Zij mocht gewis met minder recht Dan gij op lichaamsschoonheid bogen; Maar lust is koop, zooals men zegt: De schoonste scheen zij in mijne oogen. Ik heb verrukt aan hare zij' Mijns levens lentetijd gesleten. Zij hing met hart en ziel aan mij... Ik zal Thereze nooit vergeten. [pagina 21] [p. 21] Wel droeg ze pluimen op den hoed, Noch kanten shawls, noch zijdene kleeren, Maar 't grof katoentje stond haar goed, En 't mutsken ging haar naar begeeren. Wellicht hadde uwe kamermeid Die dracht afkeerig weggesmeten... Zoo lief was hare eenvoudigheid! Ik zal Thereze nooit vergeten. Ons Vlaamsch, dat vindt ge wat gemeen, En leest van Sue en Sand bij tijen; Zij las haar bedeboek alleen, En wist ook niet in 't Fransch te vrijen. Mij gold nogtans een woord van haar Het zoetste lied van keurpoëten... Zoo teeder minden wij elkaar! Ik zal Thereze nooit vergeten. Uwe echte schoonheid zou misschien Mijn hoofd, doch nooit mijn hart verleiden... Ik blijf Thereze geerne zien, Al heeft me 't graf van haar gescheiden - Bemin hem, die u wedermint, En moogt gij saam gelukkig heeten! Ik mag het arme, doode kind, Ik zal Thereze nooit vergeten. Vorige Volgende