Brief aan Michel van Nieuwstadt
[...] Het enige wat mij op de been houdt is mijn liefde voor jazz. Ik aarzel geen moment om John Coltrane een man te noemen die meer besef van het heelal in petto heeft dan Einstein of Merleau Ponty. Voor mij zijn, en ik ben ervan overtuigd dat zelfs enigermate onder woorden te kunnen brengen als ik tijd van leven heb, is John Coltrane meer God dan Christus, en evenveel als Bach.
En nu ik de avonden in ledigheid doorbreng zit ik bij mijn platen en beleef ogenblikken die mij openbaren waarvoor ik later op termen als geheim e.d. aangewezen zal zijn. De volstrekte miezerigheid van het menselijk leven, dat wetboek van de schepping, doorgrond ik volkomen en zij doet ook niet meer ter zake op momenten als die ik bedoel. Dan ben ik het terrein van gebeurtenissen die mij meer kracht opleveren om de dagen recht in de nietszeggende ogen te kijken dan... ja wat? In elk geval, al het sperma dat Hölderlin deed verdampen in zijn poëzie en zijn hartstocht voor de natuur en de Griekse Oudheid dat spaar ik uit omdat mijn innerlijk andere uitwegen kent dan de persoonlijkste. Dit is wellicht orakeltaal, maar dat kan mij niks schelen.
In elk geval: ik verdom het om deze brief op fouten of onduidelijkheden na te lezen je krijgt hem zo op je brood. Ik ben je er dankbaar voor dat ik me na jouw brief gerechtigd voel om tot in Nijmegen niks meer uit te voeren, en groet je rechtschapenerwijze in afwachting van je gedicht. Bevalt het me dan stuur ik het regelrecht in voor het eerste NUB dat eerstejaars bereikt en zo uitzichten op verleidingen opent.
P. Hawinkels
Een curiosum: Ik heb, wegens ‘uitzonderlijke studieprestaties’ een beurs gekregen van 2800.
Pé naast Michel van Nieuwstadt, aan wie hij de Haydngedichten heeft opgedragen