kan niet den naam van zelfopoffering dragen. Zich van arm rijk te maken, 't zou een fraai spel zijn, zoo men zich hiertoe met moeite liet verbidden.’
‘Toch kunnen de omstandigheden onoverkomelijke bezwaren opleveren.’
‘Bezwaren, welke bezwaren! wat meent gij? Nu gij van alles beroofd zijt, wordt u een aanzienlijk fortuin, door het huwelijk, aangeboden, een fortuin, groot genoeg om u zelve, uwe broeders, en mij, ons allen te redden voor het oog der wereld, daar het ons herstellen zal in de positie die wij anders moeten verliezen, - zult en kunt gij aarzelen in het aannemen van een dergelijk aanbod?’
‘Ja, papa, want in geld is het geluk niet gelegen, een huwelijk om geld is eene laagheid.’
‘Maar hier behoeft het geld niet de eenige drijfveer te wezen. Buiten zijn groot fortuin maakt mijnheer van Bernstein, mij dunkt, nog op andere voorrechten aanspraak; hij is een man van goed voorkomen, van veel conversatie, van smaak. Eischt gij bij geval nog meer? Is zijn naam u niet goed genoeg?’
‘Ik heb nimmer over zijn naam nagedacht.’
‘Wat heeft u dan tegen hem ingenomen? Is zijn gedrag u ongunstig bekend?’
‘Neen, papa, volstrekt niet.’
‘Clara wat bezielt u? wat wilt gij? hoe handelt gij zoo verstandeloos? heeft uwe vroomheid u verward van hoofd gemaakt?’
‘Papa, ik heb mijnheer van Bernstein hier van nabij leeren kennen, en weet dat een huwelijk met hem mij onmogelijk is.’
‘Onmogelijk! wat maakt het onmogelijk?’
‘Zijn ongeloof.’
‘Is dat alles? Wilt gij ons allen opofferen aan uwe godsdienstige meeningen? Welke dweperij! Bedenk het wel Clara, wat gij op het spel zet!’
Mijnheer van Dalem stond vlak voor zijn dochter;