Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekend
[pagina 142]
| |
Van wellevens kunste
| |
[pagina 143]
| |
eynde is van alle datmen ghoeds magh begheren. Zo is dan God als het eenighe ware ende volkomen ghoed alleenlyck om zyn zelfs ghoedheyds wille ende nemmermeer om iet anders wille (ghemercktaant. daar niet beters en magh zyn) te begheren. Want daar en is niet dat hy meer magh begheren die God zelven heeft. 5.Ga naar voetnoot5 Tot Gode, die vande wegh het eynde is, komtmen alleenlyck doort hantteren vande dueghde, die d'eenighe wegh is tot Gode waart; deze wegh is van eyghender aard licht ende lustigh om te bewanderen. Maar de ghewoonheyd der zonden inden zondaren doetse henluyden zwaar schynen ende verdrietigh. 6.Ga naar voetnoot6 De dueghde en is gheen erfgoed, zo datmense vanden ouderen magh an-erven. Want vele ouderen winnen quade kinderen. Dus werdt de dueghde niemanden angheboren vande ouders, maar allen menschen angheboden van Gode ende byden menschen vrywilligh verkoren ende anghenomen. 7.Ga naar voetnoot7 Maar de moghelyckheyd om dueghdlyck te worden is allen redelycken menschen angheboren. Doch ghelyck als een zeer vernuftigh mensche vermidsaant. zyn angheboren vernuft niet en wordt gheprezen voor dueghdlyck, ende alle vernuftighe menschen niet altyd dueghdlyck en zyn, alzo en wordt oock een dom verstand om zyn dom verstand niet voor quaad of zondigh ghelastertaant., ghemercktaant. zy niet alle zondigh of ondueghdlyck en zyn die niet scherpzinnigh en zyn van naturen. 8.Ga naar voetnoot§8 Voorwaar, zo de dueghde den mensche angheboren is, zo en mochte niemand, vande jonckheyd op, eenigh quaad of zonde | |
[pagina 144]
| |
anwennen. Want wat angheboren is en magh niet altoosaant. teghen zyn nature anwennen. Men werpe hondert duyzent maal an malkanderen een steen inde lucht opwaarts, zy en zal nemmermeer ghewone worden van zelfs opwaarts (als des viers vlammen) te styghen, zo weynigh als men met onderdrucken den vlammen magh wennen neerwaarts te zincken. 9.Ga naar voetnoot§9 Nu zynder verscheyden dueghden. Daarom wil ick hier eerst spreken vande dueghden int alghemeen ende daar na van elck der zelver op zich zelf alleen. Datter dueghde is, blyckt inde dueghdlycke daden vande dueghdzame menschen. Zo behoeft dat gheen bewys. Dus wil ick haar met haren aard, eyghenschap, oorsprong, vruchten, werck ende ghedaante int korte beschryven. 10.Ga naar voetnoot§§10, 11Ga naar voetnoot10 De verstandighste vande ouden zeyt de dueghde te zyn een ghelyckenisse Godes, oock d'alderbeste ghedaante der redelycker menschen, wezende uyt eyghender aard pryslyck. Item oock een stadighe vluchte vant quade ten ghoeden. Hier mede stemt oock over een Horatius, zegghende: Tis dueghd te vlieden 'tzondigh begheren,
En d'eerste wysheyd zotheyd t'ontberen.
11. Andere wyze mannen hebben de dueghd anders beschreven, doch in zodanigher wyzen, dat zy meest al inde grond over een stemmen. Om nu door 'tverhaal alle der zelver beschryvinghen niet te | |
[pagina 145]
| |
langhe te worden, houde ick de dueghde te wezen een oprechteaant. ghewoonte des ghemoeds, daar door de menschen wel leven. 12. De ghewoonte is een daadvaardicheyd om te doen dierghelycke wercken, als die zyn daar uyt zy is gheboren. Ick zegghe de dueghde te zyn een oprechteaant. ghewoonte. Want alle ghewoonte en is van zelf niet ghoed, maar zy is zo de dinghen zyn daar toe men daadvaardigh ende diemen ghewoone is. 13.Ga naar voetnoot13 Deze dinghen moghen ghoed wezen, als een ghewoonte van zynen toorn te bedwinghen, ende oock quaad, als een ghewoonte om zynen toorn den ruymen tueghel te gheven. Zo zyn dan oock eenighe ghewoonten ghoed ende eenighe quaad ende eenighe noch ghoed noch quaad, als bestaande in middelbare dinghen, die van zelfs noch ghoed noch quaad en zyn. 14.Ga naar voetnoot14Ga naar voetnoot14 De dueghdlycke ghewoonte komt dan voort inden mensche uyt een stadighe oeffening van dickmaal dueghde te hanteren. Want ghelyck één bontekray (zomen zeyt) gheen winter en maackt, alzo en maackt eens aalmis te gheven gheen bermhertigh mensche. Als insghelyx over d'ander zyde eens droncken te drincken gheen dronckaard en maackt. 15. Want dat eerste beter een weldaad dan bermherticheyd, ende het laatste beter een mesdaad dan dronckenschap ghenaamt moghen worden. Maar zoude uyt zulx beyde stadelyck te pleghen, 't een tot dueghde ende 't ander tot zonde ghedijen ende veranderen moghen. 16. Voorwaar, als de mensche zo ghestadelyck ende dickmaal met ernst de dueghde hantteert, dat zy in hem door een krachtighe ghewoonheyd een tweede nature schynt gheworden te zyn, zo valt hem het pleghen der dueghden een lust ende het laten van dien een verdriet. Daar de dueghde zodanigh is, verdient zy eerst eyghentlyck der dueghden name. 17. Want dan eerst doet de mensche alle ghoede werck willens, wetens, van zelfs ende stadelyck, met een standvastighen moede ende | |
[pagina 146]
| |
opzet om der duechden wille. Waar de dueghde haar werckinghe in zulcker wyzen heeft, daar is zy warachtelyck, ende maackt zulcken mensche oock inder waarheyd dueghdelyck. 18.Ga naar voetnoot18 Ghemercktaant. in deze mensche de dueghde niet en is alleen in een ledigh betrachtenaant., maar in dadelycke krachten. Men doet daar 'tgheen men verstaat recht te zyn. 'tVerstand volght de wil int beraden, ende de kracht volght het verstand inde daden. Dan ghebruycktmer alle dinghen recht, in dit recht ghebruyck bestaat alle dueghde. Want dueghde en magh niet, maar vernuft ende kunstaant. moghen wel mesbruyckt worden. Alle middelbare dinghen maghmen licht mesbruycken, maar dueghde, als van zelfs ghoed wezende, nemmermeer. 19. Wt deze edele wortel der dueghdelyckheyd spruyten dan voorts veel lieflycke vruchten, als namentlyck een eerlycke wille, oprechteaant. daden, een dueghdelyck leven ende een ghoede, rustighe ende vrolycke conscientie, 't alder beste ghezelschappe wezende in dezen leven. 20.Ga naar voetnoot20 Des dueghds woonplaatse is der menschen heyligh ende neder ghemoed, dat onzichtbaar is, ghelyck de verborghen Hemelen de wooninghen Godes zyn. Men vintse oock uyterlyck veel eer in arme ende nedere dan in rycke ende hoghe huyzen. Want in deze zyn meer weeldighe aftrexelenaant., ende in die meer teghenspoedighe oeffeninghen der dueghden. 21. Het eynde daar toe de dueghde streckt is God, dat is ghoedheyd; daar leedet zy den mensche, daar maackt zy hem deelachtigh der godlycke goedheyd, daar door wordt de mensche ghoed ende mits dien vereenight met het eenighe ware ghoed, dat is met God zelve. 22.Ga naar voetnoot22 Maar d'oorzaken daar uyt de dueghde werdt gheboren inden | |
[pagina 147]
| |
mensche, zyn God ende de mensche te zamen. God als een mild ghever, de mensche als een begheerlyck ontfangher. God biedt an doort licht zynre alghemeyner ghenaden ende zyn verschyning zelf in dat zyn ghenaden lichte. Ende de mensche, daar op met begheerlyker andacht merckende, ontfangt die edele ghave. 23. Daar uyt dan komt een warachtigh oordeel met een ghoede wille. Het oordeel bestiert dezen wille ter dueghden, ende die wille volght ende ghehoorzaamt zulck wel stierende oordeel. Het oordeel heeft waarheyd, maar de wille ghoedheyd voor oghen ende als tot een wit daar elck op mickt ende zich na streckt. 24.Ga naar voetnoot24Ga naar voetnoot24 Hier uyt konnen nu verstaan worden tweereleye gheslachten van dueghden, waar af d'eene ghenaamt werdt redelycke ende d'ander zedelycke. De redelycke ist diemen alzo voors. staat bekomt doort anschouwen met het oghe des redelyckheyds, ziende opte inlichtingaant. ende verschyning Godes, daar door waarheyds kennisse toeneemt int verstand. Deze heeft oock groot behulp uyt waarheyds onderwyzinghen ende leeringhen. 25.Ga naar voetnoot25 De zedelycke dueghde en bestaat niet alleen inde kennisse, maar oock inde werckinghe. Daarom en is zy niet daarmense niet en hanteert, of mense al schoon meynt te verstaan ende te hebben. 't Is maar een onvruchtbare verbeelding, wanneer zy zonder dadelyckeaant. oeffening blyft gheschildert inde speculerende of schouwende ghedachten. 26. Zo behoeft die zedelycke dueghde dan een dadelycke oeffening, zo dat de wille werckt het verstaan ghoed. Door dit dickmaal bewercken of hanteren wordt allengskens gheboren, ghevoedt ende versterckt de ghoede zede, dat is de zedelycke dueghde. Want zede betekent ghewoonte, zo betuyght werdt by 'tspreeckwoord: Lants eere, Lants zede. | |
[pagina 148]
| |
27.Ga naar voetnoot27 Maar men gheraackt eer ande redelycke dan ande zedelycke dueghde. Want elck ding werdt eer verstaan dan ghedaan. Zo maackt een zake, eens te recht verstaan zynde, wel de redelycke dueghde, maar tot de zedelycke behoeft meer dan een daad. Met eenmaal schietens en werdt niemand een ghoed schutter, ende met eenmaal verdraghens en werdt niemand gheduldigh. Die dueghde wil leeren,
Moetse stadelyck hanteren.
28.Ga naar voetnoot§§28, 29 Veel onbedachte luyden en bestaanaant. zulx niet, ick zwygheaant. dat zyt zouden doen. Zy houden zich zelf al voor dueghdlycke menschen, wanneer zy maar eenighe vernuftighe woorden vander dueghden konnen naklappen, die zy door horen zegghen of door lezen van anderen hebben ghestolen. 29. Deze doen rechtsaant. als eenighe ziecke luyden die den Medecynmeester ghaarne ende vlytelyck horen ende van huere qualen ende ghenezing met der zelver oorzaken ende middelen fynkens klappen, ende nochtans niet altoosaant. en doen of laten van 'tghene de Medecynmeester henluyden te laten ende te doen beveelt. Deze en ghenezen niet naden lichame, ende d'andere niet naden ghemoede, maar blyven met haar klapper-zucht stadelyck in huer oude zondelyckheyd ende kranckheyd. 30. Want dat is ghewis, dat alle wyze mannen daar inne over een stemmen dat de zedelycke dueghde bestaat niet int vernuftigh bedencken alleen, maar ghezamentlyck int recht verstaan ende int wel doen. De redelycke dueghde vernoeght haar alleen met waarheyds kennisse, maar de zedelycke dueghde eyscht een stadigh pleghen van 'tghene men weet ghoed te wezen, ende dit in twereleye wyzen. | |
[pagina 149]
| |
31.Ga naar voetnoot§§31-33 Van alle dueghde ende zonde komt eerst een kennisse inden ghemoede, dat zulx ghoed is of quaad. Daar men zulcke kennisse dickmaal erkauwet ende nadenckt met overlegging van redene, werdt zy zo vast gheprent inden ghemoede, dat daar uyt voortkomt een daadvaardicheyd int wel oordelen van zulcken bekende zake. Hier openbaart zich die redelycke of verstandighe dueghde. 32. Wanneer dan deze dueghde werdt angheport vande hertstochten, het zy dan tot anlockinghe vant bekende ghoed, ofte oock tot afwyckinghe vant bekende quaad, zo volght daar op (ismen deze kennisse ghetrou) het dadelyckeaant. werck van 'tbekende ghoed te doen ende 'tbekende quaad te laten. 33. Zulx werdt dan in zodanighen mensche dickmaal, zo int doen als int laten, ghehanteert; zulck dickmaal hanteren baart een ghewoonte of daadvaardicheyd tot het ghoede te doen ende 'tquade te laten. Ende hier uyt werdt dan alzo gheboren de zedelycke dueghde, daar af ick in deze Boecken nu handele. 34. Waar uyt nu licht werdt verstaan dat die innerlycke werckinghe der redelycker dueghden den voorghang heeft voor de wercking der zedelycker dueghden, zonder welcke de redelycke oock wel magh bestaan. Doch en magh deze, tot eenighe waarheyds kennisse ghekomen zynde, haar zelf in zulx niet inwendelyck verberghen, maar zy moet ter eerster gheleghenheyd dat tonen (zo ghezeyt is) inden uytbreck des werx vande zedelycke dueghde. 35. Maar deze en magh oock niet altoosaant. ghoeds doen noch uytrechten zonder die voorghaande innerlycke werckinghe vande redelycke dueghde. Uyt het verstand komt zy inde hand, maar niet uyte hand int verstand. Neen, het ghoed weten ghaat voor alle ghoeddoen. 36.Ga naar voetnoot36 Der dueghden eyghen aard is anderen wel te doen met meerder | |
[pagina 150]
| |
lust dan van anderen weldaad te ontfanghen. Daar uyt komet dat de dueghd niet als de waarheyd vyandschap, maar vriendschap baart. Dit verstond de eyghen Poëet als hy zeyde: Ghonners heeft hy veel en ghoed
Die altyd wel en dueghdlyck doet.
37. Want elck heeft ghaarne datmen hem wel doe. Dit doet de dueghde, yghelyck ghont ende doet zy ghoed, maar niemanden quaad. Dit maackt den dueghdsamen (uytghenomen int waarheyd zegghen alleenlyck) altyd anghenaem by een ieghelycken. 38. Nu en ontbreeckt een mensche by menschen wonende nemmermeer gheleghenheyd om iemanden met raad of met daad weldaad te bewyzen. Hier inne heeft de dueghdlycke mensche zyn alder hooghste luste. Zo doet hy dan oock altyd iemanden wat ghoeds. Zo gheniet hy dan oock altyd in zulck ghoed doen de hooghste ende edelste luste. 39.Ga naar voetnoot39 Hier by blyckt nu oock dat het dueghdlyck leven het alderlustighste ende vrolyxte leven is, want de edelste ende eerlyxte wellust is een onafscheydelycke ghezellinne van alle ware dueghde. Zo is dueghde altyd haar zelfs beloning. 40.Ga naar voetnoot40 Want zy is een dood der quader begheerten, een ghezondheyd des ghemoeds ende een schoonheyd der zielen. Overmidsaant. zy haar schoonheyd mede deelt allen zielen daar met zy vereenight. Die hare schoonheyd is zo wonderbaarlycken anghenaam, dat zy alle herten | |
[pagina 151]
| |
tot haar liefde zoude anlocken, indien zy met menschelycke oghen mocht ghezien worden, zo een oude wel zeyt. Zelf is zy ghoed ende onverwinnelyck ende maackt oock ghoed ende onverwinnelyck allen menschen die haar annemen tot een meestresse haars levens. 41.Ga naar voetnoot41 Tot verkryghinghe van deze dueghde voorderenaant. niet altyd schoone woorden alleen, maar wel het daghelyx hantteren van oprechteaant. daden, zeden van ghedaante de dueghde ghelyck zynde, tyd of beleeftheydaant., ghoede opvoeding van jonghs op, ghoede onderwyzinghe ende hertelycke vermaninghen. Oock wetten met loon ende straf, eerlyckeaant. oeffeninghen, ende byzonder een vlytighe navolghing vande wet der naturen int doen van een ander alsmen ghaarne ghedaan zoude zyn. Welcke wet allen menschen als een zaad ende uytghenomen behulp der dueghden is angheboren. 42.Ga naar voetnoot42 Daar uyt dan al mede verstaan magh worden dat de dueghde inden mensche niet en is van, noch oock niet jeghen nature, maar dat de menschen van naturen ghemaackt zyn ter dueghden, dat is bequaam om dueghdelyck te worden ende dit door 'tbegrip vande redelyckheyd ende door de wille, haar door dadelyckeaant. oeffeninghe tot een ghewoonte makende. 43. Laat ons nu comen ten onderzoecke of de wercken daarinne de dueghde bestaat, willigh zyn dan niet. Daar en magh gheen werck zyn of ten heeft een beghinne, dats iemand die dat werck veroorzaackt of werckt. Want zonder oorzake en gheschiet niet. 44. Alle menschen doen eenighe wercken. Van deze is oorzake de mensche zelf alleen, of wat anders dan de mensche alleen, of de mensche ende wat anders dan hy is te zamen. Ist wat anders alleen dan de mensche, dat is buyten of inden mensche, te weten tis God alleen, of des menschen nature alleen. 45. Doet God iet inden mensche zonder of teghen des menschen wille, dat is dwang ende voor den mensche onvermydelyck. Zo en magh zulx dan voor den mensche gheenssins wezen noch dueghde noch zonde, want ten is niet des menschen werck, maar noodlyck lyden. Wat schepsel magh des Scheppers almoghentheyd wederstaan? Buyten ende zonder wille des menschen heeft God den mensche | |
[pagina 152]
| |
gheschapen redelyck. Wie magh om zulck werck Godes den mensche, als oft zyn werck ware, pryzen? Of wie magh een gheboren zot om zyn onverstand te recht mespryzen? 46. Zo dan oock alle der menschen wercken hueren oorsprong hadden ende voort quamen uyt 'smenschen nature, ghelyck als het athemen komt, men zoude die wercken altsamen moeten noemen noodzakelyck. Wat noodzakelyck gheschiet en magh niet anders dant gheschiet gheschieden. Alle zulx is onvermydelyck. 47. Zo moet een hongherighe Koe, ghestelt zynde op een grazighe weyde, onvermydelyck eten, overmidsaant. haren ingheplanten nature. Ist nu dat alle menschelycke wercken alzo mede veroorzaackt worden uyt een onvermydelycke ingheplante nature, men zal voorwaar moeten bekennen dat oock de dueghden, als mede menschelycke wercken wezende, natuurlyck, onvermydelyck ende noodzakelyck zyn. Maar dit en zal niemand moghen zegghen die wel eer, hongherigh komende an een tafele vol ghoede spyzen, zonder eten daar van is ghescheyden door eenighe voorghevallen droevighe mare of andere oorzake. 48. Ende voorwaar, zo deze ingheplante noodzakelyckheyd oorzake ware van alle menschelycke wercken, zo zouden oock noodzakelycken alle menschen altyd zonder eenighe verandering moeten wercken niet dan ghoed, niet dan quaad, of niet dan ghoed ende quaad te zamen. 49. Dan waar oock onmoghelyck dat eenigh mensche, die noodlyck niet dan ghoed moste wercken, immermeeraant. eenigh quaad doen; die noodlyck niet dan quaad moste doen, tot eenigher tyd eenigh ghoed doen, of die noodlyck ghoed ende quaad te zamen moste doen, eenigh minder of meer ghoed of quaad dan zyn ingheplante nature mede brengt, doen zoude. 50. Want wat niet anders en magh gheschieden dant gheschiet, gheen verandering en magh lyden ende zouden midsdien alle menschen, ghelyck het met allen onredelycken schepselen toe ghaat, noodzakelyck altyd moeten blyven in hueren eersten natuurlycken state, zonder iet daar teghen te moghen doen, dat is zonder te zondighen. 51. Indien zulx ware, zo zoude men trouwen moeten bekennen dat gheen mensche zelf, maar alleen de ingheplante nature oorzake ware van des menschen wercken. Maar dan zoude men oock moeten zegghen dat gheen mensche ter wereld dueghde of zonde doet, ghemercktaant. alle zyne wercken niet zyne, maar der naturen wercken zyn | |
[pagina 153]
| |
zouden, die zulx alles inden mensche zelve zoude doen, zonder toestemmen of bewillighing vande mensche. 52. Immers, zomen niet en wil zegghen dat de nature haar zelve heeft gheschapen, maar van Gode gheschapen is, men zal, vande nature opstyghende, moeten komen tot God zelve ende zegghen dat God zelve oorzake ende werckman alleen is van alle datter by den menschen werdt ghedaan. 53. Dit zegghende moetmen noodzakelyck zegghen een van beyden, te weten dat in gheenen menschen eenigh quaad of zonde en gheschiet of ghedaan werdt ende midsdien datter gheen zonde en gheschiet, of men zal moeten zegghen dat God zelve, als schepper ende werckman vande nature, door haar alleen doet alle de zonden die inden menschen gheschieden. 54. Maar dit is beyde openbaarlycken valsch. Zo ist dan mede openbaarlycken valsch dat alle des menschen wercken zouden voortkomen uyt Gode of uyt de nature. Zo en zyn dan noch God noch de nature gheen oorzake alleen van alle der menschen wercken. 55. Wie zal nu anders de derde zyn die daar mede oorzake is vander menschen wercken, dan de mensche zelve? De mensche is dan een medewercker met Gode vande dueghde in hem, maar hy is de werckman alleen van zyn zonde. 56.Ga naar voetnoot56 Voorwaar, zo de mensche inde dueghde of zonde zelf niet altoosaant. en dede, maar alleenlyck vande ingheplante nature of van Gode zonder zyn willigh toestemmen beweeght of ghebruyckt worde, ghelyck een zwaerd, byl ofte ander ghereedschappe van een mensche werdt beweeght of ghebruyckt, men zoude zo weynigh den mensche om eenighe zyne ghoede of quade wercken pryzen of schelden, belonen of straffen moghen met redene, alsmen 'tzwaerd ofte byl daar mede iemand een mensche beschermt of doorsteeckt, ofte een schip wel of qualyck ghetimmert hadde, te recht loven of laken, verghelden of straffen zoude. | |
[pagina 154]
| |
57. Nadien nu alle wercken gheschieden uyt bedwang, uyt noodzakelyckheyd, uyt willekuere of uyt vryen wille, ende men uyt het ghene voors. staat bekennen moet dat de dueghdlycke of zondelycke wercken niet en gheschieden uyt bedwang of uyt noodzakelyckheyd, wat maghmen hier uyt doch anders besluyten dan dat alle zondelycke of dueghdelycke wercken gheschieden uyt willekuere of uyt vrye wille? 58. Daaromme ist oock dat zy inder waarheyd pryzens ende belonens, of lasterens ende straffens waardigh zyn, 'twelck anders gheenssins en zoude moghen wezen, ende midsdien prys ende laster, beloninghe ende straffinghe van alle menschelycke wercken zouden moeten wechghenomen werden. 59. Hier toe komt noch dat elck redelyck mensche in alle zyn doen ende laten 't oghe alleen heeft op 'tghene hem ghoed is of quaad, om 'tgheweten of ghewaande ghoed te verwerven, of om 'tgheweten of ghewaande quaad te ontvlieden. Zo verschynen dan oock voor den menschen dinghen die daar zyn ghoed of quaad, ghoed ende beter, quaad ende argher. 60. Hier tusschen is de kuereaant. ghestelt, die niet anders en is dan een toestemmingheaant. in twyfelycke zaken tot het gheen dat best werdt gheacht. 61. Na de toestemminghe volght altyd het oordeel. Dan treckt zy het herte tot het ghene ghoed, ende schricket af van 'tghene quaad is gheoordeelt. Op deze hertstochte ofte afkeer volght het toestemmen des oordeels ende voorts de wille, bereyt om te doen 'tgheen daar ghoed ende om te laten 'tghene daar quaad te wezen is gheoordeelt ende ghestemt. 62. Waar dan macht is om 'tghewilde te volbrenghen, daar doet de mensche 'tghoede ende laat het quade, al waart oock zulx dat zyn oordeel zo verkeert ware, dat hy het ghene ghoed is quaad, ende 'tghene quaad is ghoed gheoordeelt mochte hebben. Hier uyt komen voort dueghd ende zonde, te weten uyt wille ende kuereaant., daarom mens oock wel noemt willekuereaant.. 63.Ga naar voetnoot63Ga naar voetnoot63 Nadien nu alle menschelycke wercken, gheene uytghenomen | |
[pagina 155]
| |
(dan alleen die noodzakelycke of dwinghelycke wercken, daar voor af is ghezeyt), haren oorsprong hebben of uyt begheerte om wat ghoeds te verkryghen, of uyt een afkeer om wat quaads te ontghaan, ende gheen van alle zodanighe wercken inden mensche en gheschieden zonder wille ende kuere tot ende tusschen dinghen die ghoed of quaad zyn ofte schynen, waar inne alleen alle dueghde of zonde is bestaande, zo zietmen licht dat alle zondelycke ende dueghdlycke wercken, hoedanigh die oock moghen wezen, niet en gheschieden uyt dwang of noodzakelyckheyd der naturen ofte anders, maar alleenlyck uyte voors. willekuere ofte vrywillicheyd, ende dat midsdien inder waarheyd alle dueghdlycke ende zondelycke wercken willigh zyn. 64.Ga naar voetnoot§64 Ende ghemercktaant. ick hier voor neven den name willigh tot een onderscheyd oock hebbe ghestelt den name vrywilligh, werdt hier af oock alhier vereyscht de verklaring vandien. Deze zal licht ghemerckt worden inde beschryving van die twee, oock vande voors. twee andere namen, by deze twee ghestelt wezende. 65.Ga naar voetnoot§§65, 66 Alzo houde ick voor vrywillighe wercken te wezen alle die alleen uyten menschen zelve hueren oorsprong nemen, ende die daar gheschieden uyt voorghaande berading ende kuereaant., zonder alle bedwang of noodzakelyckheyd. 66. Anders zyn de wercken die gheschieden uyt willekuere, want al ist zo, dat zy mede niet en gheschieden zonder voorghaande berading | |
[pagina 156]
| |
ende kuere, zo en nemen zy haren oorsprong niet alleen uyten mensche zelve, ende en zyn oock niet gheheel vry van bedwang, als ghemengt wezende met dwang, maar zyn doch mede gheheel vreemd van alle noodzakelyckheyd. 67.Ga naar voetnoot§67 Maar die ghedwonghene ende oock noodzakelycke wercken gheschieden beyde zonder alle voorghaande berading ende kuere. Doch hebben zy onderlinghen deze onderscheyd, dat de ghedwonghene door eenigh uytwendigh gheweldt boven des menschen machte zynde, maar de noodzakelycke door een ingheplante nature, doch beyde onvermydelyck wezende, gheschieden. 68.Ga naar voetnoot§§68-72 Des neemt tot verklaring alle ende elck der voors. vierderleye verscheyden aard van wercken, uytghebeeld in een eenighe ghelyckenisse. Men neme dat een Koopman waren heeft, daar an hy hier te lande int verkopen magh winnen. Hy begheert meerder winst ende twyfeltaant. dat hy in Spaignen meer zoude winnen, zo hy ende zyne waren daar waren. 69. Zo treedt hy in beradinghe of hy zich zelf met zyn waren over zee zal hazaarderen dan die hier verkopen. Hy verkiest het hazaarderen over zee. Hier is beradinghe ende vrije kuere ende wille. 70.Ga naar voetnoot70 Hy vaart met zyne waren na Spaignen. Dit werck is ghants vry- | |
[pagina 157]
| |
willigh, nemende zyne oorzake alleen uyten Koopman zelve. Op zee dwingt hem een storme zyn waren in zee te werpen, of in de hooghste nood zyn lyf ende waren, doort verzincken vanden schepe, te verliesen. 71. Hier is mede beradinghe, oock mede kuere ende wille, maar gheen van beyden heel vry, als die bedwonghen is een van beyde die quaden te verkiezen, te weten zyn waren alleen, of hem zelf met zyne waren te verliezen. 72. Alzo werpt de Koopman met zyn zelfs handen zyne waren overboord ende dit willigh, doch niet vry van dwang. Dit is wel een wilkuerigh of willigh, maar gheen vrywilligh werck. 73. De storm vermeerdert, breeckt het schip ende werpt gheweldelyck den Koopman in zee; die magh dat niet keren, ende is een ghedwonghen werck zonder alle beraad, kuere ende wille des Koopmans, die alzo legghende inde zee het lyf zo vervult met water, dat d'athem ende leven daar uyt moeten ruymenaant.. 74. 'tWelck gheschiedende moet noodzakelyck de Koopman sterven door d'ingheplante nature, die zonder athemen ende onder 'twater blyvende niet en magh int leven blyven. Dit is een noodzakelyck werck, zonder alle berading, kuere ofte wille gheschiedende. 75. Daar zietmen nu licht den onderscheyd tusschen elck dezer vierreleye wercken onderlinghen zeer merckelyck ende groot te wezen. 76.Ga naar voetnoot76Ga naar voetnoot§76 Tot deze voorghaande beschryving des dueghds magh noch ghevoeght worden 'tgheen by eenighe werdt ghehandelt vande middelmaticheyd. Want hier inne stellen eenighe hooghgheleerde mannen de dueghden, te weten niet de verstandelycke, maar de zedelycke, die daar bestaan inde hertstochten. | |
[pagina 158]
| |
77.Ga naar voetnoot§77 De middelmaticheyd houden zy voor een ghelyckheyd tusschen 'tghene dat te vele is of te luttel, zulx dat die beyde uyterste even verde zyn vande middelmate. By na ghelyck als of neghen te vele ende drie te luttel ware, daar zes de middelmate zoude wezen. 78.Ga naar voetnoot§78 Zo stellen zy inde schrickelycke dinghen vromeaant. sterckmoedicheyd voort middel als dueghde, maar vermetele stoutheyd voor 'tghene dat te vele ende vervaarde angsticheyd voor 'tghene dat te luttel is, ende beyde zonde. Insgelyx int uytgheven van 'tgheld, mildheyd voort middel als dueghde, onbescheyden doorbrenghingaant. als te veel ende zonde, ende onnutte ghiericheydaant. als te luttel ende zonde. Ende inden daaghlyxen ommeghang metten menschen stellen zy beleefde boerticheyd voort middel, maar slordigheaant. rabauwerijenaant. voor te vele, ende boerachtighe stuursheyd voor te luttel, ende zo voorts an in meer andere derghelycken. 79.Ga naar voetnoot§79 en 80Ga naar voetnoot§§79, 80 Daar teghen verwerpen andere gheleerde mannen zulcke middel- | |
[pagina 159]
| |
maticheyd in dezen dinghen voor een onnodighe ende spottelycke verzieringaant. door dezer ghelycke redenen. De hertstochten daar inne alle zedelycke dueghden bestaan, zyn van zelfs ghoed, als liefde Godes, lust om helpen ende ghoedwillicheyd tot allen menschen, of zy zyn van zelfs quaad, als nydicheydaant., hovaardicheyd ende wanhoop van ghoed worden, of zy zyn middelbaar, als hope, vreze ende droefheyd. 80. Die ghoed zyn van zelf en behoeven gheen middelmate om dueghden te wezen, want zy zyn al dueghd, weder zy opt alderkleynste of opt uyterste groot zyn. Die quaad zyn van zelfs en moghen door gheen vermindering of maatstellingaant. dueghden worden, want zy zyn ende blyven zonde, hoe kleyn zy oock moghen wezen. Maar die middelbaar, dat is die van zelfs ghoed noch quaad en zyn, en zyn noch gheen dueghde noch zonde, 'twelck zy oock niet en worden doort matighen of onmatighen, maar alleenlyck doort eynde daar toe zy strecken. Is dit ghoed, zo zyn zy dueghde, maar is dit quaad, zo zyn zy zonde, het zy dan dat zy kleyn zyn of groot. |
|