| |
| |
| |
Nawoord
Het leven van Dirk Volkertszoon Coornhert (1522-1590) beslaat een belangrijk deel van de zestiende eeuw, een periode van aanhoudende onrust in de Nederlanden. De godsdienstige en politieke onderdrukking door de koning van Spanje brengt het land in opstand tegen deze vijand-van-buiten; maar de bestaande binnenlandse onrust wordt nauwelijks minder na het begin van de Tachtigjarige Oorlog in 1568. Eensgezind zijn de inwoners van de Nederlanden allerminst.
Coornherts meeste werk ontstaat als een actieve bijdrage aan de politieke en religieuze polemieken van zijn tijd. Maar over welk onderwerp hij ook schrijft, altijd onderscheidt Coornhert zich door zijn durf om af te wijken van heersende opinies, zijn principiële verdraagzaamheid en zijn gedrevenheid om achter de waarheid te komen.
Dirk Volkertszoon groeide op in de Amsterdamse Warmoesstraat, als een van de vijf kinderen in het gezin van een goed gesitueerd lakenkoopman. De Coornherts beleden het officiële geloof: ze waren rooms-katholiek. Er werd thuis ernst gemaakt met de religie, maar niet op fanatieke of bekrompen manier. Zo was er bij voorbeeld een nederlandstalige Bijbel in huis, iets ongebruikelijks in een katholiek gezin. Zijn hele leven heeft Coornhert behoefte gehad aan een onafhankelijk oordeel en optreden, een karaktertrek die zich waarschijnlijk goed had kunnen ontwikkelen in het ruimdenkende milieu van zijn ouderlijk huis.
In 1539 kon moeder Coornhert ervaren hoe onafhankelijk haar zoon was geworden. Tegen haar zin en in afwijking van wat zijn inmiddels overleden vader per testament had bepaald, trouwde Dirk met een onbemiddelde vrouw: Cornelia Simonsdochter uit Haarlem. Hij was zeventien jaar oud, zij negenentwintig. Om dit huwelijk werd Dirk door zijn moeder onterfd. Zijn eerste levensspreuk maakt een toespeling op deze gebeur- | |
| |
tenissen: ‘Verkiezen doet verliezen’. Door zijn keuze voor Neeltje liep hij een flinke erfenis mis. De strekking van de spreuk is overigens ruimer: het verkiezen en blindelings najagen van genoegens maakt dat je de rust in je leven kwijtraakt.
Coornherts eerste baan tijdens zijn huwelijk was die van hofmeester op het kasteel Batestein in Vianen. Daar resideerde graaf Reinoud iii van Brederode; in Vianen heerste een vrijgevochten, anti-roomse geest. Bredero bezag het beleid van Spanje niet zonder kritiek. In de bibliotheek van het slot stonden ketterse boeken. Coornhert vertelt later dat hij daar als tweeëntwintigjarige voor het eerst werk in handen kreeg van Luther, Calvijn, Menno Simonsz. en de Duitse spiritualist Sebastian Franck: controversiële lectuur vol onderling weer strijdige ideeën, waardoor iemand als Coornhert vrijwel automatisch gedwongen werd om een eigen standpunt te formuleren in allerlei godsdienstkwesties. Later, als hij weg is uit Vianen en in Haarlem de kost verdient met etsen en graveren, gaat hij in zelfstudie Latijn leren om de kerkvaders in het origineel te kunnen lezen. Hij wil zijn positie bij theologische polemieken zo goed mogelijk bepalen. Vooral Calvijns ideeën over de erfzonde roepen zijn strijdlust op. Geleidelijk aan groeit er bij hem een vaste overtuiging, die het fundament wordt van zijn ethisch systeem en die hij uitdrukt in zijn tweede levensspreuk: ‘Weet of rust’.
Wat betekent die spreuk? Een mens dient moeite te doen om met zekerheid te weten wat hij nodig heeft om goed te leven; al het andere moet hij, zelf rustig blijvend, laten rusten. De noodzakelijke kennis is zelfkennis. Wie zichzelf kent, weet wát hij weet, maar tevens wat hij allemaal niet weet. Die houding, zegt Coornhert met een beroep op Socrates, is het kenmerk van ware wijsheid. Wie zichzelf kent, weet uit ondervinding wat goed is en wat slecht. Hij kan namelijk al zijn handelingen toetsen aan de wet van de natuur, ook wel genoemd de gouden regel: ‘Behandel iemand anders zoals je zelf behandeld wenst te wor- | |
| |
den!’ Wie zich daaraan spiegelt, zal zich steeds afvragen of hij wel zijn naaste liefheeft als zichzelf. Zo iemand wéét hoe hij zijn eigen leven moet beoordelen. Doet hij kwaad of goed? Is hij dientengevolge zelf slecht of goed? Coornhert is ervan overtuigd dat het voor iedereen aangenaam is om goed te doen en al doende beter te worden. Voor de mens met zijn vrije wil is het, vindt hij, mogelijk om op aarde, met Christus' genade, geleidelijk aan helemaal goed, deugdzaam en volmaakt te worden. Dat is iets dat God voor iedereen wil; de mens is zelf vrij om van zijn mogelijkheden gebruik te maken en volmaakt te worden, of om Gods aanbod te verwerpen, de zelfkennis te verzaken en daardoor steeds zondiger te worden. Deze overtuiging, het perfectisme, is in vrijwel al Coornherts werk terug te vinden.
Een mens kan niet alles weten. Daartoe is alleen God in staat. Wat mensen niet te weten kunnen komen, dat moeten ze laten rusten. Coornhert is wars van abstracte theologische haarkloverijen of te diepgaand onderzoek naar bij voorbeeld het wezen van de menselijke ziel, Maria's maagdelijkheid of de aard van de goddelijke drieëenheid. De mensen houden zich naar zijn mening te veel bezig met dergelijke ‘nieuwsgierige weetzucht’ en te weinig met het in praktijk brengen van de deugd.
Met zijn perfectisme staat Coornhert lijnrecht tegenover de meeste geloofsopvattingen van zijn tijd. Hij heeft namelijk een optimistisch mensbeeld en gaat uit van de vrije wil van de mens. Dat brengt hem onvermijdelijk in conflict met de calvinisten, die immers de leerstukken prediken van de principiële slechtheid van de mens en zijn totale afhankelijkheid van Gods voorbeschikking. Met zijn geschriften en in openbare debatten heeft Coornhert - tevergeefs - geprobeerd om zijn calvinistische tegenstanders te overtuigen van hun ongelijk. Maar ook bij andere groeperingen bleef hij van alles zien dat hem stoorde. De bevlogen sekten van de zestiende eeuw koesterden pretenties die hij niet kon verdragen, bij voorbeeld als ze verkondigden dat hun leiders zélf God waren. Bij de luthersen vond hij de
| |
| |
ideeën over onverdiende, maar toch ontvangen genade niet acceptabel. In de rooms-katholieke kerk waren allerlei rituelen en gebruiken geslopen die hij niet bijbels achtte. Hij ging zelf nooit meer naar de mis en onthield zich van deelname aan de katholieke sacramenten, in de overtuiging dat sacramenten en ceremoniën maar bijzaken zijn voor wie de ware wijsheid wil bereiken. Toch lijkt het alsof van alle kerken de geloofsverkondiging bij de katholieken hem nog het minst mishaagt. Waarschijnlijk heeft hij zichzelf beschouwd als een ‘universeel-katholiek’, dat wil zeggen als iemand die de essentie van het algemeen-christelijke geloof aanhangt, maar dan niet volgens de roomse of een andere door mensen bedachte interpretatie. Als het ware kenmerk van de oprechte gelovigen beschouwt Coornhert de liefde voor God en de medemens volgens de ‘wet van de natuur’. Zulke gelovigen komen in alle kerken voor, maar beslist ook daarbuiten.
Coornhert heeft veel geschreven tegen meningen die hij niet kon delen, maar hij was een principieel voorstander van godsdienstvrijheid: men kan met andersdenkenden debatteren op grond van argumenten, in de hoop dat zij hun dwalingen zullen verlaten, maar een ander geloof mag nooit worden onderdrukt of vervolgd. De geestelijke strijd voor tolerantie beschouwde hij als het belangrijkste doel van zijn leven. Waren aanvankelijk de Spanjaarden de onderdrukkers, na het begin van de opstand in de Nederlanden moest de tolerantiestrijd hoofdzakelijk gevoerd worden met de nieuwe bestuurders: de calvinisten. Ook leverde Coornhert felle kritiek op de neo-stoïcijnse Leidse hoogleraar Lipsius, die bepleitte dat er in een land maar één godsdienst moest zijn.
Ieder mens, aldus Coornhert, wil zijn geloof vrij kunnen bezitten, belijden en verbreiden. Volgens de ‘wet van de natuur’ heeft niemand het recht om aan anderen die vrijheid te ontzeggen. De volledige geestelijke vrijheid strekt zich bij Coornhert ook uit tot atheïsten. Het is immers volstrekt
| |
| |
onrechtvaardig om een blinde te straffen wegens zijn blindheid? Even wreed is het om een atheïst te straffen omdat hij het geschenk van het geloof (nog) niet heeft ontvangen. Een tweede motief voor tolerantie is de gedachte dat mensen, omdat zij zelf partij zijn, niet kunnen uitmaken wie het ware geloof heeft. Christus zal dat zelf wel doen bij het laatste oordeel. Het spreekt vanzelf dat Coornhert de scheiding van kerk en staat voorstaat. Geen enkele regering heeft het recht om ‘een uit de grote hoop te verdedigen met het zwaard, tot vernieling van alle anderen’. Wél heeft de magistraat de taak om orde en rust te handhaven als kerkelijke twisten uitlopen op wetsovertredingen. ‘Mag iedereen dan maar geloven wat hij wil?’ vraagt Coornherts vriend Spiegel. Coornhert antwoordt: ‘Ja, want anders moet hij geloven wat een ander wil!’
Coornherts ideeën en zijn uiterlijke levensloop hangen nauw met elkaar samen. In Haarlem, waar hij eerst etste en graveerde, kiest hij later een ambtelijke loopbaan: hij wordt notaris, dan secretaris van de burgemeesters en lid van de Haarlemse delegatie op de Statenvergaderingen van Holland. Tijdens het roerige voorspel tot de Tachtigjarige Oorlog onderscheidt hij zich door een tolerante, gematigde houding. Haarlem blijft, vooral door zijn toedoen, gespaard voor de beeldenstorm van 1566. In datzelfde jaar 1566 leert Coornhert prins Willem van Oranje kennen, die hem waardeert om zijn verzoenende, principieel-tolerante instelling. De Spanjaarden echter beschouwen Coornhert, mede om zijn vriendschap met de prins, als een gevaarlijk opstandig element. In 1567 zetten ze hem gevangen in de Haagse Gevangenpoort. De persoonlijke ervaringen daar in de kerker zijn waarschijnlijk voor Coornhert de aanleiding geweest om een aantal ideeën op schrift te stellen over een mogelijke verbetering van de strafrechtpleging. In 1587 zal dit memorandum in definitieve vorm als boekje worden gedrukt: de Boeventucht.
In april 1568 weet Coornhert te vluchten uit Den Haag. Vier
| |
| |
jaar verblijft hij als balling buiten de Nederlanden, op Duits gebied, om uit de handen van Alva te blijven. Hij heeft er tal van contacten met prins Willem, en het is op diens aandringen dat Coornhert naar Holland terugkeert, om daar in 1572 secretaris te worden van de Vrije Statenvergadering. In die functie zal zijn eerlijkheid hem bijna noodlottig worden; bij een onderzoek van de Staten naar het wangedrag van geuzenhoofdman Lumey en zijn troepen ontdekt Coornhert in Kennemerland ‘veel schelmereye’ van Lumey jegens de katholieken en rapporteert dat. Lumey, die hem toch al als een verdachte ‘papist’ beschouwde, geeft zijn mannen de opdracht Coornhert te doden. Opnieuw moet Coornhert vluchten, nu voor Lumey. Hierdoor zal hij het beruchte beleg van Haarlem in 1573 niet meemaken. Tot 1576 woont hij stil en teruggetrokken in Xanten in het land van Kleef. De kost verdient hij er met zijn oude ambacht van etsen en graveren. De tekenaar Hendrik Goltzius is in Xanten een leerling van hem.
Een rekwest van Coornhert aan Filips II om ongehinderd naar Holland te mogen terugkeren heeft geen effect. Pas na de Pacificatie van Gent en na overleg met de prins komt Coornhert terug in Haarlem. Hij wordt er weer notaris. In de jaren die nu volgen treedt hij op in grote publieke debatten met vooraanstaande calvinisten over belangrijke theologische vraagstukken: de ware kerk, de erfzonde, de strekking van de Heidelbergse catechismus. Coornhert wil zijn tegenstanders zo graag met argumenten overtuigen van hun dwalingen, maar de calvinisten, en de Staten met hen, gaan hem meer en meer beschouwen als een querulant die erop uit is de openbare orde te verstoren. Coornhert van zijn kant ziet hoe de gereformeerde gewetensdwang in het land hand over hand toeneemt. Hij verzet zich daar tot het uiterste tegen, vrezend dat hij zelf er ook eens het slachtoffer van zou kunnen worden.
Het jaar 1584 is voor Coornhert bijzonder ongelukkig. Zijn beschermer prins Willem wordt op 10 juli vermoord; in no- | |
| |
vember sterft zijn vrouw Neeltje na een langdurige ziekte. Wat zullen zijn vijanden gaan doen? Coornhert besluit hun acties niet af te wachten en vlucht weer het land uit, nu naar Emden in Oost-Friesland. In die stad schrijft of voltooit hij zijn belangrijkste boek Zedekunst dat is wellevenskunste, een leerboek voor de praktische ethiek op perfectistische grondslag. Het is een boek voor gewone lezers, niet speciaal voor geleerden; daarom is het niet in het Latijn geschreven (wat men in die tijd van een ethisch handboek zou verwachten), maar in het Nederlands. In de opdracht aan zijn vriend Spiegel zegt Coornhert dat hij geen bewijzen voor zijn opvattingen uit de Bijbel heeft gehaald, hoewel hij dat gemakkelijk gekund had. We weten niet zeker waaróm hij de Bijbel niet citeert; misschien was het om geen nieuwe theologische discussies met zijn tegenstanders uit te lokken. Het effect is in ieder geval dat in de Zedekunst het perfectisme glashelder wordt uitgelegd met redelijke argumenten. Iedere lezer met gezond verstand kan het begrijpen en op zijn waarde schatten.
In 1586 keert Coornhert naar de Republiek terug. Hij vestigt zich niet opnieuw in Haarlem, maar wil in Delft bij een vriend gaan wonen om ongestoord te kunnen schrijven. Het Delftse stadsbestuur evenwel wil hem geen langdurige verblijfsvergunning geven, omdat het bang is een onruststoker binnen de muren te halen. Coornhert vertrekt dan naar de verdraagzaamste stad in Holland: Gouda. Daar vestigt hij zich in 1589. Na een ruim jaar van koortsachtige schrijfarbeid (onder meer over de predestinatie en de tolerantie) sterft hij in Gouda op 29 oktober 1590, waarschijnlijk aan de gevolgen van een beroerte. Er komt geen priester aan zijn sterfbed. Hij wordt begraven in de Sint-Janskerk. Spiegel dicht het grafschrift dat op de steen wordt gebeiteld:
Nu rust/ diens lust/ en vreugd/ was deugd/ en 't waar (= de waarheid)/ hoe zwaar/ 't ook viel./
| |
| |
Nog sticht/ zijn dicht/ geschrijf/ maar 't lijf/ hier bleef 't./ God heef'/ de ziel.
Een fabelachtig werkzaam leven was ten einde. In al zijn activiteiten had Coornhert zich steeds scherpzinning en veelzijdig betoond, met onmiskenbare artistieke kwaliteiten. Hij kon fraai tekenen en graveren. Taal en literatuur hadden zijn speciale belangstelling: hij vertaalde Latijnse auteurs, schreef gedichten, liederen en toneelstukken, was een goed stilist en een enthousiast taal ver nieuwer. Voor zijn ontspanning deed hij aan sport (schermen) en muziek: hij kon ‘zeer meesterlijk spelen op de duitse fluit, ook op de luit en het clavecimbel’, zoals zijn anonieme eerste biograaf vermeldt. Stadgenoot Karel van Mander vat Coornherts leven in 1604 als volgt samen. Hij was een man ‘wiens geest, verstand en handen bekwaam en vaardig waren om te begrijpen en uit te voeren alles wat de mens mogelijk kan wezen te verstaan ofte doen’.
|
|