Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijxxviij. Capittel.Of de gene die de ware heyligheyt lochenen mogelijck te zijn om hier te hebben, oock seker moghen zijn van hare verkiesinge, vande welcke sy het sekere merckteecken seggen te wesen het hebben van ware heyligheyt.
G. Hier valt my inne een groote verwonderinghe. C. Van wat sake? G. Calvijn schrijft in een deser stucken die wy nu hebben gelesen dat de heyligheyt, ende in een ander vande selue stucken dat de suyverheydt van leven een merckteecken ende tuyghnisse zy vande Verkiesinghe. C. Dat schrijft hy doch. Ende daar teghen schrijft hy self weder tot meer dan hondert plaatsen, dat geen mensche in desen leven inder waarheyt heyligh of suyver van leven en mach wesen. Soo eens is hy met hem selve. G. Sulcx schrijft hy doorgaans. Sijn oneensheyt jegen hem self, die daar by blijct, laat ick nu varen, als nyet wesende dat ick nu meynde, maar mach sulck heyligh ende suyver leven, als hy stelt tot een merckteecken daar aan elck mach weten of hy vercoren zy, hier op aarden in gheenen menschen wesen, soo en moght die oock nyet wesen in Calvino noch in geen van alle zijne Leerjonghers, als mede al menschen wesende. C. Dat is sekerder dan seker., G. Soo is dan oock sekerder dan seker dat Calvijn, noch gheen van sijne leerlinghen, als ontberende de merckteeckenen van de Verkiesinghe Godes, seker en mochten ofte moghen zijn van dat sy souden wesen vande uytvercorene. C. Ick meyn nyet dat Calvijn self, soo hy leefde, dat soude konnen wederspreken. G. Nochtans vindtmen datter gheen volck en is, die sich self sekerder vroedt maken dat syluyden zijn de luyden die van Gode zijn vercoren. Is dat nyet grootelijc te verwonderen? Sy hebben dat nyet (machmen haar eyghen leere gelooven) dat het merckteecken is vande Verkiesinge Godes, ende konnen sich des nyet te min noch vroedt maken ende laten vroedt maken dat sy van Gode vercoren zijn. C. Ia voorwaar, tis te verwonderen ende oock te betreuren, datmen menschen vindt die so gants onbedachtelijck ander menschen boven hen self van hen self gelooven. Soo wil de Ga naar margenoot+werelt bedrogen zijn. Ende soo veele vermach Ga naar margenoot+het pluymstrijcken vande valsche vredeprekers. Ga naar margenoot+O hoe qualijck zijn so daer aan die menschen betrouwen, ende menschen vernuft sonder, ja teghen de Goddelijcke Schrift ghelooven. |
|