Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijxxvij. Capittel.Of de geloovighe Man in Christo hier nyet en heeft dan toerekentlijcke Heyligheyt, dan of hy die hier heeft waarachtelijck: oock onderscheyt tusschen dese beyde.
G. Ick en mach noch en wils nyet meer tegenspreken. Maar syluyden souden (dunct my) hier noch al een uytkomste weten. C. Welcke? G. Dat de Gheloovighe hier sulcke Heyligheyt, Suyverheyt ende Onderdanigheyt hebben, nyet inder waarheyt, maar toerekentlijck of imputativelijck (soo sy dat noemen) alleenlijck. Ga naar margenoot+C. Dese sake is tusschen ons nu al afghehandelt inde afstervinge vande zonde. Nyet te min ben bereyt oock hier op in desen te antwoorden op't stuck vande Heyligheyt (om langheyt te mijden) alleen. Want dat ghedaan zijnde, volght de reste. G. Also. Gaat te wercke. C. Segt dan. Acht ghy gheen onderscheydt altoos tusschen t'gene dat ergens wesentlijck is: ende tusschen t'gene datter nyet en is, maar gheacht werdt of't daar ware? G. Ia. Nyet minder dan tusschen waarheyt ende schijn: Immers nyet minder dan daar is tusschen de onnooselheyt ende onschult Christi van zijn geboorte na den vleesche af stadelijck in hem geweest zijnde tot zijnen lichamelijcken doodt toe: ende tusschen de onnooselheyt ende onschuldt der Heylighen natuyrlijck geboren zijnde van heure lijflijcke geboorte af tot haar lijflijcke doot toe. Wat al komen dese al schoon namaals totten waren doodt der zonden ende leven Christi, soo dat sy voorts aan nyet meer en zondighen: so heeft nyemandt (so syluyden leeren) van alle desen inder waarheyt die stadighe onnooselheyt vande kintscheyt af, maar werdt henluyden om hare waarachtighe aflatinge van't quade, die voorgaande onschult, die in gheen van hen allen waarachtelijck en is (so u volck self leert) van Gode ghenadelijck toegherekent in ende door Christum, inden welcken sulcke stadighe onnooselheyt ende onschult vander jonckheyt af, so waarachtelijck is gheweest, dat sy hem nyet en was toegherekent, want sy was in hem. C. Dats sijn gheleken tusschen den Heylighen ende Christum. Maar machmen oock in desen geen onderscheyt maken tusschen de ware Onderdanigheyt wesende inden Heylighen Godes, ende tusschen de toerekentlijcke die in velen noch nyet en is? G. My dunckt wel ja, maar ick hoort liever nyt dy. C. Laat ons twee stecke menschen nemen, die beyde elck een sonderlinge Medicum hebben D'eene geeft den zijnen ware, d'ander den zijnen valsche recepten ofte drancken. Elck drinckt de zijne. D'een gheneest, d'ander houdt zijn kranckheyt of sieckte, maar zijn Medicus rekent hem zijn blijvende sieckte nyet toe ende acht hem voor ghesont. Wat onderscheydt is hier in ghesontheyt van dese twee? G. D'een heeft een ware, d'ander een waan ghesontheyt. C. Laat ons dit nu trecken opte Heyligheyt. Ist nyet soo dat die de ware Heyligheyt heeft, dat sy waarlijck, nyet waanlijck in hem zy, ghelijck de ghesontheyt waarlijck is in de ghesonde? G. Recht. C. So is dan oock ware Heyligheyt inden Heylighen. G. Also. C. Maar gelijck dat een waan-gesontheyt ja valsche is, daar de sieckte blijvende, de ghesontheyt uyt sluyt, ende de mensch nochtans kan wanen ende hem laten vroedt maken dat hy sonder ghesontheyt te hebben ghesont is: also is dat mede een waan-heyligheyt, ja valsche Heyligheyt, daar de zonde inde Ziel blijvende ende de Heyligheydt uytsluytende, de Zondaar hem self laat vroedt maken, ende kan wanen dat hy sonder Heyligheyt te hebben heyligh zy. G. Dat houde ick alles met dy. C. Laat ons nu sien met wat Heyligheyt Christus zijne Gheloovighen heylight. Die seyt also: Ick heylighe my self voor henluyden,Ga naar margenoot+op dat sy oock heyligh sijn inder waarheyt. Dat seyt de Waarheyt self van hem self ende vande Gheloovighen. G. Hy doet. C. Dat en is dan gheen toerekentlijcke ofte waan-heyligheyt, so dese luyden leeren, maar waarachtighe. Wie is hier nu meer te gelooven: de Waarheyt self, of menschen sonder waarheyt sprekende teghen de Waarheyt? G. Dat wijst hem self. C. Immers menschen schrijvende teghen hen self, oock in dese selve sake? G. Schrijft dan Calvijn self hier teghen? C. Leest daar zijn Comment. op dese woorden Christi self. | |
[Folio 265r]
| |
Ga naar margenoot+G. Hier staat aldus: Oock bedout ons de Gheest Godes met de Heyligheyt Christi, ende maackt ons der selver deelachtigh, ende dit nyet alleen door Imputatie, want in dier wijsen ist geseyt, dat hy ons gheworden is die Rechtvaardigheyt: Maar het is oock gheseyt dat hy ons is geworden de Heyligheydt, om dat hy (by manyere van spreken) ons in sijnen persone op offert den Vader, op dat wy vernyeut sullen wesen in ware heylicheyt, door sijn H. Gheest. C. Wat dunckt u nu? Meynt Calvijn daar oock een waan-heylicheyt of toerekentlijcke? G. Neen, voorwaar maar een ware heyligheyt. |
|