Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijxvj. Capittel.Dat Godt is Almachtigh.
G. Daar en kan ick nyet veele teghen segghen, twelck ick mijnen wijser laat bestaan, die't moghelijck wel sal doen moghen. Maar tis nu eens tijdt dat du eens volbrengste dijne beloften, te weten dattu verklaarste den grondt ende beweeghlijcke oftedringhende oorsaken, daar door du teghen t'ghemeyn ghevoelen sulcx ghelooft van desen Aflaat. C. Dat ben ick van herten bereyt te doen, nyet alleen voor du, dien ick voor huyden mijns wetens noyt en sach, maar oock voor alle Man: op dat de onwijse yveraars eenmaal van mijnen name te bekladden ende hen self daar aan te bezondighen af laten, ende de verstandighe my, soo ick hier inne eenighsins dole, met bescheydenheyt onderwijsen souden moghen. Maar om sulcx ordentlijck of schickelijck te doene, moetmen eerst eenen grondt stellen daar inne wy beyde overeen comen. Of houdy't anders? G. Neen. Maar alsoo. Want uyt die blijcke der dinghen daar inne wy eens zijn, moetmen nemen de bewijsinghen der dinghen daar inne wy noch oneens zijn. C. Machmen oock vaster ende waarachtigher grondt stellen dan op de Waarheydt selve? G. Neen. C. Dat God self die Waarheyt ende waarachtigh is. G. Neen. Dat is so. C. Dat Godt ghetrou is? G. Also. C. Dat God eenvuldigh is? G. Recht. Dits mede onder zijn Waarheyt begrepen. Want dubbeltheyt veynst door loghen. C. Ghy houdt oock met my dat Godt onveranderlijck is. G. O Ia. Waar dat nyet, soo en waar hy nyet eeuwigh, want dan soude zijn waarheyt in logen, zijn trouwe in ontrou, ende in somma zijn | |
[Folio 258r]
| |
goedtheydt in quaadtheydt moghen veranderen. C. Ghy segt altemaal noch seer wel, alsoo houde icx al mede, ende hier inne zijn wy't dan gantschelijck eens. G. Wy zijn. C. Maar suldy hier inne oock ghetrou ende bestendigh blijven? G. Hoe soude ick daar inne ontrou of veranderlijck moghen wesen? C. Als ghy hier na soudt mercken dat ghy yet wilt segghen dat strijdigh ware teghen desen aardt Godes. Dat placht wel soo te gheschieden. G. Dat sal dy van my nyet gheschieden. C. Dat toesegghen neme ick aan, ende vrage u noch ten laatsten of ghy Gode oock hout voor Almachtigh? G. God behoede my dat ick daar aan soude twijfelen. C. Waar by gheloof dy dat Godt Almachtigh is? G. Om dat hy al mach volbrenghen of doen dat hy wil. C. Soudy dat metter H. Schrift van Gode konnen bewijsen? G. Lichtelijck. Siet daar in dese dijnen Bijbel Ga naar margenoot+sulcx betuyght: Alle dat de Heere ghewilt heeft, dat heeft hy ghedaan inden Hemele, inder aerden ende in alle de afgronden. Ga naar margenoot+Maar onse Godt die inden Hemel is, die heeft al ghedaan dat hy wilde. Ga naar margenoot+Hy is alleen, nyemandt en mach sijn gedachte afwenden ende soo wat sijn ziele wilde, heeft hy ghedaan. Ga naar margenoot+Mijn raadt sal bestaan, ende alle mijnen wille sal gheschieden. Ga naar margenoot+Item: Want alle dat hy sal willen, sal hy doen. Men vindter andere meer seer vele spreucken, alle krachtelijck betuyghende, dat Godt alles mach volbrenghen dat hy wil. Maar al is Godt al moghende, soo is hy nyet al willende. Hy mach't al dat hy wil: maar hy wil nyet al dat hy mach. Dit segghe ick daaromme, al ist sulcx dat de Almoghentheydt Godes ontwijfelijcken blijckt, so en blijckt daaromme noch de wille Godes nyet in dese Aflaat, daar toe du dese Almogentheyt des Heeren moghelijck sulste willen invoeren. Want du soudtste noch eerst moeten bewijsen Godes wille te zijn, dat dese dijne Aflaat van zonden hier by eenigh Mensch op Aerden sal wesen. C. Daar inne moet ick u ghelijck gheven. Maar als ick dy wel uytdruckelijck met klare tuyghnissen der Schrifturen doe blijcken Godes wille te zijn dat de Gheloovige waarachtelijck ende ghestadelijck aflaten van zondighen: suldy dan oock ghelijck hebben om de mogelijckheyt, immers om t'gheschieden van sulcx te wederspreken? G. Neen ick seker. Dan sal icx dy moeten toelaten, immers oock Meester Ian Calvijn Ga naar margenoot+self. Want die schrijft, datmen gheen onmoghelijckheydt Ga naar margenoot+en moet allegeren teghen Godts segghen. Ende hier toe dunckt my wel voegelijck t'gunt Besa annoteert op des Heeren woorden: Ick wil, weest reyn: te weten also: Ga naar margenoot+Men moet tsamen voeghen de wille Godes met Ga naar margenoot+het effect (ofte worden van dien) overmidts Godt alles vermach dat hy wil. Maar waar uyt dulsy doen blijcken de wille Godes te zijn, dat de Gheloovighe hem soo volmaacktelijck sal ghehoorsamen? C. Niet uyt een/maar uyt ses Hooftstucken, te weten, uyt den 1 Gheboden Godes, Ga naar margenoot1uyt den 2 Beloften Godes, uyt de eyndtlijckeGa naar margenoot2 oorsaken vande 3 Gheboorte ende doot Christi, Ga naar margenoot3uyt de Goddelijcke 4 Verkiesinghe, uyt Ga naar margenoot4Godes 5 Oordeele ende klare Sententie, endeGa naar margenoot5 uyt het 6 wenschen ende begheren Godes.Ga naar margenoot6 G. Zijn die laatste vijf stucken nyet vaster dan't eerste, so en sal dese dijne bewijsinge nyet veel gheloofs by my hebben. C. Waarom dat? G. Wten Geboden Godes en machmen des menschen vermoghen nyet bewijsen. C. Daar moght ick teghen segghen. Maar laat ons dat so nemen. Soo machmen de wille Godes daar wel uyt bewijsen. Dit is mijn voornemen ende nyet des Menschen vermoghen te bewijsen. Ghy en soudt immers nyet willen seggen dat Godes wille nyet en zy dat vanden gheloovigen Mensche ghedaan werde, t'ghene Godt hem te doen ghebiedt. |
|