Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio 256v]
| |
G. Dat en segghen wy nyet. C. Sonder dat te bewijsen en segdy nyet. Want hoe mooghdy sonder sekere kennisse te hebben van alder menschen wandel, nyemant uytghenomen, eenige Experientie hebben, dat noyt yemandt onder alle menschen het quade ghelaten heeft ghehadt? G. De Schrifture ghetuyght dat overvloedelijck. C. Die ghetuyght wel dat meest alle natuyrlijck-geboren menschen eerst gezondight hebben: maar waar staat geschreven dat noyt yemant van alle menschen sich waarachtelijck van't quade afghekeert, dat ghelaten, sich totten Heere bekeert ende in alle zijne Gheboden ghewandelt heeft? nerghens. Die tuyght tot veel plaatsen het jeghendeel. G. Waar doch? C. Inde plaatsen daar af wy handelden als wy spraken vanden Idea. Immers ghy moet hier belijden dat ghyluyden, als nyet ghekent hebbende alle menschen die van Adam zijn gekomen, sulcx nyet en meught weten uyt Experientie. Soo en ghetuyght de H. Schrift oock nerghens dat die uyt Gode is gheboren noch altijdt moet zondighen: maar rechts daar teghen dat hy nyet en mach zondighen. Sodanigher plaatsen int alghemeyn sprekende, soude ick vele moghen voorthalen. Maar want wy daar toe noch sullen moeten komen, wil ick die noch uytstellen, ende u nu teghenwerpen een contrarie Experientie uyt seer veelen. Leest in't eerste Capittel van Sanct Lucas Euangelie, daar suldy twee voor een vinden, Ga naar margenoot+die beyde rechtvaerdich waren voor Gode, wandelende in alle sijne Gheboden onberispelijck. Daar staat rechtvaerdigh, daar staat voor Gode (dats wat meer dan voor den Menschen) ende daar staat in alle sijne Geboden, dats nyet voor een deel: wat machmen hier meer begheren? G. Zacharias was Gode ongheloovigh. C. Neen, nyet Gode, maar den Enghel en kende hy nyet, den onbekenden gheest en gheloofde hy nyet, ende daar aan dede hy Goddelijck ende voorsichtelijck. G. Waaromme werde hy dan met stomheyt ghestraft? C. Dat seyt de Schrift nyet, dat hy om zijn ongheloofs willen tegen Gode (so ghyluyden dat drijven wilt) ghestraft werde met stomheyt. Die bleef hem oock nyet by al zijn leven, maar schijnt opentlijck dat hem die stomheyt werdt ghegeven om twee saken, t'eene dat hy daar by, als by een seker teecken soude weten dat hy een ware Sendtbode of Engel Godes was. Soo begheerde Gedeon twee teeckenen Ga naar margenoot+d'een aan d'ander, segghende: Gheeft my een teecken dat ghy't zijt die tot my spreeckt. Misdede Gedeon daar aan? G. Neen daar aan nyet. Maar daar aan dat hy Gode nyet en gheloofde. C. Hy geloofde, seg ick noch, Gode immers wel te recht die rechtvaerdich was ende in alle Godes Gheboden wandelde, God wil immers oock datmen zijnen woorde gheloove? Maar den Enghel kende hy nyet, die en gheloofde hy nyet, ende daar toe diende dit teecken dat hy noch nyet en begeerde, als Gedeon dede. Gheloofde Abraham Gode nyet, als hy Ga naar margenoot+seyde: Hoe sal ick dat mogen weten? Gheloofde oock Maria, des Heeren Moeder, Gode nyet, als sy sprack: Hoe soude dat geschieden nadien Ga naar margenoot+ick geen Man bekenne? Van de vader des Geloofs tuyght de gantsche Schrifture anders, ende van Maria tuyght de H. Geest door Elizabeth anders, segghende: Saligh sijt ghy dieGa naar margenoot+ghelooft hebt. Waar by kondy dit nu in Zacharia meer tot zonde maken dan in Abraham, in Gedeon, in Maria ende vele meer anderen? Ofmen dan noch daar tegen seyde, dat dit wonder van de stomheyt van Zacharia dienende was totte wonderlijcke gheboorte ende vermaartheydt van Ioanne, de Voorlooper des Heeren, op dat hy namaals van Christo ghetuygende door zijn grootachtbaarheyt by den Ioden te meer geloof soude hebben. Maar dat alles noch overgheslagen. Wat soude yemant vinden daar mede men Elizabeth soude moghen bekladden? Ick sie u swijgen. Dus wil ick hier af scheyden ende komen nu aan't tweede stuck, dat u luyden veroorsaackt dat ghy desen Aflaat voor onmoghelijck houdt, dat is die schrickinghe Godes. Want ick wel sie dat ghy sulcken verzierden ende omoghelijcken Experientie nyet en konde bewijsen, Immers mijn contrarie bewijs (dat onnoodigh was) nadien u het bewijs van u seggen toestaat, en meughdy gheenssins wederlegghen. |
|