Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijxij. Capittel.Wat het is, daar deur vele Menschen het verkrijghen vanden voorsz Aflaat in dese werelt onmoghelijck houden.
G. Ick hoore ende versta t'ghene du segste. Maar soude oock gaerne hooren ende verstaan wat dy porret sulcx te ghelooven teghen het ghemeyn gevoelen, nyet alleen van onse, maar oock van meest alle d'andere kercken. C. Dat behoordy nu al ghemerckt te hebben, te weten, dat ick meer moet ghelooven de H. Schrift, dan mijn of eenigh menschelijck vernuft. Doch wil ic u daar af gaerne volkomen redene geven, als ghy my eerst sult geseyt hebben, wat u luyden veroorsaackt sulcken Aflaat nyet te ghelooven, ende die so hardtneckelijck te wederspreken. G. D'oorsaken daar door onse volck sulcx nyet gelooven, zijn meest by Meester Ian Calvijn naacktelijck ende klaarlijck uytgedruckt tot vele plaatsen in zijne schriften, ende sonderlinghen daar op die plaatse, leest self. Want daar berispt hy ooc Ieronimum, als die daar verbande den ghenen die daar leerden dat het onmoghelijck zy de Wet te onderhouden. C. Hier staat ditte: Maar wy en achten nyetGa naar margenoot+vele op sijn segghen, als die der waarheydt selve t'ghene noyt en was, ende door Godes schickinghe oock belet wordt dat het nemmermeer en sal werden. G. Siet een weynigh neerwaarts noch int laatste van desen articule. C. Laat het dan sijn buyten geschille, dat het onmogelijck is in desen vleesche de Wet te vervullen, als wy de kranckheyt onser naturen aanschouwen, &c. Hier stelt Calvijn drie saken. Te weten eerst dat het noyt gheweest soude zijn, als uyt Experientie sulcx wetende. De tweede soude zijn de schickinge Godes: ende de derde de kranckheyt onser naturen. G. Dat hebdy recht. C. Van elcx willen wy wat segghen, ghelievet u. G. Seer gaerne. |
|