xiij.
Christus verbiedt toornigh te worden. Matth.5.23.
De Psalmist ghebiedt toornigh te worden. Psal.4.5.
T'Uerbodt Christi verbiedt toornigh te worden opten Broeder, dats op een kindt Godes, die met ons oock Godt heeft tot een Uader, maar de Psalmist ghebiedt te vertoornenGa naar margenoot+, te weten opten zondaaren die (soo daar volght) in heure herten segghen (daar is geen Godt, of) quade saken, daar over sy sich te wroeghen hebben. Dat is, weest straf opten zonden, maar zondight nochtans niet daar in, dat ghy wreet zijt opten zondaar. Hem weest goedertieren. Ende vergheeft, so wort u vergheven. Maar weest soo onverbiddelijck toornigh oock op u eyghen voorleden zonden, jae Ga naar margenoot+vernieltse ende dootse, so dat sy niet weeder levendigh mogen worden, noch in u haar werckinghe en hebben, soo suldy vertoornen ende niet zondighen. Want die soo vertoornt die wordt Rechtvaardelijck, dats deughdelijck, toornigh. Ia breeckt dees Babylonische kinderen, noch jong zijnde, t'hooft tegen den steen: Te weten die quade gedachten ende het quaat ingeven der zonden mortert aan den Hoecksteen Iesum Christum, de ghehoorsaamheyt Godes. WortGa naar margenoot+ so toornigh dat ghy de zonde sterft, de gerechtigheyt leeft, ende door goede wercken u beroeping seker maact. Dit doende, en suldy nemmermeer zondighen. Die soo met ernst op sijn selfs quaatheydt toornigh wort, en sal (teghen Christi voorsz verbodt) gheensins op sijn broeder, maar wel op sijn eyghen zonden sonder zondighen toornighen zijn.