dertigh Jaren nu gheleden, verduytscht, uyt oude ende duystere vlaamsche tale in Neerlandtsch: maar zó zeer schandelycken mesdruckt, alst boexken eeren waardigh is: zulcx dat daar zó dickmaal niet, voor iet, Ja voor neen, gróót voor kleyn, &c. verkeerdelyck was ghestelt: dat de Lezer de letters lichtelyck, maar t' verstand van Boëthio zeer qualyck zien mochte. Hoewel nu niet zeer lustigh en valt een zelve werck dickmaal te doen: zó heeft my zó weynigh, ter liefden van tghemeen besten, moghen verdrieten, dit zelve werck, anderwerven te vertalen, maar dat nu uyten Latyne zelf: alst my weenigh magh verdrieten (want het my stichtelyck verlustight) t'zelve boexken twee of driemalen int Jaar te doorlezen. Die lust dan tót dit werck, heeft myn vlite daar óóck toe zulcx ghewackert, dat ick na t'voleynden zie, dat myn voorsz. eerste ende mesdructe overzettinghe, deze myne teghenwóórdighe niet meer en schynt te ghelycken, dan (zómen zeyt) een Kat een Entvoghel. Ende want ick nu doort eerste zó lelyck verdrucken, zulcx weder vreesde, sprack aan Christoffel Plantyn, om te verzoecken óf de zelve óóck gheneghen zoude zyn dit boexken te drucken: wel wetende, indien zyn L. daar toe willigh ware, dat ick dan wel verzekert zoude zyn, van met dit zelve boexken, my niet weder te stóten aanden voorghaanden steen van mesdrucken. Dóch was ick beducht neen, ten aan-