Dat v. Capittel.
Noch van de goede Innerlijcke ende na Gode gheschapen Menschen.
Niet min licht mach hier uyt oock gemerct worden wat het zy na den nieuwen Mensche ofte Adam te leven: want meendy hier het platte tegendeel van alle 't ghene hier voor van den ouden Mensche te leven is gheseydt, ghy en sult aan 't rechte verstandt nyet seylen. Daar af leestmen aldus: Want die hy heeft Ga naar margenoot+ voorsien, die heeft hy oock ghepredestineert, dan sy den Beelde syns Soons ghelijckformigh souden worden. In dit Beelde des onsienlijcken Godes en sien wy niet anders dan ootmoedighe Ga naar margenoot+ Onderdanicheydt Godes, wijse Ghelatenheydt, Heylighe Liefde, vreedtsame Rechtvaardicheydt, goetdadighe Vriendelijckheyt, behulpsame Goedertierenheyt, ende die overvloeyende Borne van de oneyndtlijcke schatten aller Deuchden ende Godtsaligheydt. Hier inne, dats in Christo Iesu, en ghelder noch besnydenisse noch voorhuydt, maar die nieuwe Ga naar margenoot+ Creature.
Na dit levendighe ende ware evenbeelde Ga naar margenoot+ Godes gheschiede van daghe te daghe die vernieuwinghe Pauli in synen inwendighen Mensche, daar het leven Iesu gheopenbaart werde in synen sterflijcken lichame, al was't soo dat syn Ga naar margenoot+ uyterlijcke Mensche door vele uyterlijck lydens ende vervolghs af-nam.