Van de onwetenheyt der menschen, die daer is onschuldigh of schuldigh
(1631)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
Dat 16. Capittel.
| |
[Folio 126v]
| |
Maer vande ghene die in eenige saken eenrehande ondervindelijcke wetenschappe hebben, en̄ daer tegen noch zondigen, wert so licht niet van elck gemerckt. Want hier staet te letten dat alle gedierte, ende daer onder oock die redelijcke mensche sijn verdervē vliedet. Dat nu alle Gulsigheyt (om een wt vele te nemen) zonde, ende mitsdien den doot der Zielen, ooc den Lichame verderflijck is, en mach niemant lochenen: en̄ hebbent oock meest alle, soo metten doodt van't salige leven der zielen, te weten met treuren en̄ wroeghen, als met lijflijcke onghesontheydt in smerte en̄ krancheyt so dickmalen ondervondē, noch so gewis, als dat het vyer heet maeckt, en̄ het Ys verkoelt, des niet te min zien wy dat sich veele hier aen dagelijcx vergrijpen. Wat salmen nu hier toe seggen? Dat wy niet so sekerlijck en weten het onghemack van't veel eten, als wy wel het brandē aen't vyer, of kout worden aen't Ys sekerlijck weten? Of salmen houden dat seeckere wetenschap in't eene kracht heeft om 't bekende quaet te laten, maer in't ander niet? Dit laetste schijnt onmogelijc. Alsoo't waerachtigh is dat die waerheydt so waerachtelijck bevrijt van't quade, datmen oock het bekende quaet niet en mach begeeren. Ghemerckt men geen ding en mach begeeren sonder schijn, ten minsten van goedt. So en wert oock sonder begeerte geen wil noch werck altoos Elck ghelooft licht, dat niemandt yet willens en mach doen, sonder weten of wanen dat sulc doen hem goet zy. Die nu weet dat hem sulck overtalligh eten quaet zy, en ist niet moghelijck te wanen, veel min te weten dat hem dat bekende quaedt goet soude sijn. Want dese contrarie waen (veel min contrarie weten) gheensins by het weten, dat hen quaedt is, en mach bestaen. Schijnt dan niet te recht onmogelijc dat sulc weter, van dat hen het overtalligh eten quaet zy, 't selve meer doen soude? Nochtans bevindt meest elck sulcx dagelijcx in sich te geschieden. Tot beantwoordinghe van dese swarigheyt sijn te aenmercken twee dingen, daer af het een is die onsekerheydt van dese wetenschappe van gulsigheyt ende desselvens straffe: Het ander is die onderscheyt tusschen yet te doen met opsettinge, of wt onbedachtheyt. Beroerende het eerste, weten wy alle seer wel dat niemant den honger tegē desselfs versadinge sekerlijck mach weten of meten, ghelijckmen in schalen of maten 't eene teghen t'ander vereffent met ghewichte of veelheydt. Wie mach wetē of sijn honger een pont broots behoeft dan vijf vierendeel ponts, tot sterckinge ende onderhout der gesontheyt? Wie weet ooc niet dat die straffinge van't wroeghen even so onseker moet sijn, alsmen onseker is van de overtredinge? wie heeft ooc niet wel twijfelijc of hy genoeg hadde en̄ denckende dat hy voormaels noch wel meer dan nu, sonder beswaert te sijn geweest, gegeten hadde, noch meer ghegeten, op vermoeden dat hem dit eten oock niet soude miscomen? Dese onsekerheyt dan gelegē niet min inde gulsicheyt dan inde straffinge, gehouden sijnde teghen die sekere wetenschap ende pijne van't vyer te na te comen, sal genoegh sijn om door die groote ongelijcheyt deser gelijckenissen dit verwonderen wech te nemen. Dat houde ick sal my niemand lochenen, so die mensche so seker moghte weten wanneer sy genoegh heeft gegeten, als hy seker mach wetē wanneermē 'tvyer na genoeg is om niet te branden: En̄ dan telcken so sekeren pijne (al waer't niet dan met een halven dag pijnlijcke tandzeers) gevoelde, door te veel eten, als hy onvermijdelijcke pijn van den brand gevoelt als hy het vyer na comt. Die wetenschap soude hem even so gewis bewaren van te veele te eten als van het vyer te na te comen. Hier moet ick nochtans so vele aenwijsen tot eenen sekeren voet te mogen becomen in dese dagelijcxsche oeffeningen van eten en̄ drinckē: dat die twijfele van verzaedtheyt hier die seeckerste mate behoort te sijn: so dat die gierige buyck het proces behoort te verliesen, tot voordeel van de ghesonde Matigheyt: So haest men begint te twijfelen ofmen oock genoegh heeft gegeten en̄ gedroncken. Wantmen over dese zijde sich geensins mach, maer over d'ander zyde sich swaerlijck moet bezondigē. Seker ofmen schoon wat min ate of droncke dan noodrufts eysch (die konst te passen is) machmen het naest volgende mael 'tselve niet met hongerigh eten (des te lustiger sijnde) boeten? Isser oock ancxte van in zieckten te vallen om een halven dagh vastens, swijge soberlijc etens? Of is daer vreese dat die onrustige ende hongerende mage versuymen sal met haer baffen den Mensche te vermanen dat zy gespyst moet sijn? neen vryelijc. Dit te luttel eten machmen dan sonder schade of onlust, immers met meerder lust dan anders (want honger geeft den spijsen die leckerste smake) boeten. So brengt die geoeffende sekerheyt oock altijdt niet haer een vreughde in de conscientie. Maer so gaet het niet over d'ander zijde. Daermen die te veel ingeswolgen spijse of drancke niet altijdt te wil en mach wy braken, daermen die overladinge der ruspender ende quellender magen niet en mach verlichten, ende daermen die gequetste Conscientie niet en mach stillen van't schadelijck ende treurigh wroegen. So vele nu belanget het tweede, namentlijck die Onderscheyt tusschen yet te doen met voordachtigen opset, of met roeckeloose onbedachtheyt, staet te Merckē dat het eene dicmael, maer 'tander nimmermeer geschiet. Dickmael comt een kock of smit het vyer, welcx brandende hitten hy sekerlijc kent, so wel te na wt onbedachte roeckeloosigheyt dat hy sich brant: maer nimmermeer steeckt hy sijn handt int vyer met opset om sijn handt daer inne te verkoelen. Soo doolt dicmael een goet Arithmeticus int tellen. Maer nimmermeer en telt hy met opset om int tellen te doolen. So vele vermach die Onachtsaemheyt. Daerom die Heere ons so sorgvuldelijc gebiet dat wy op onse wegen of daden, ja Ga naar margenoot+ oock op onse gedachten en̄ herte vlijtelijck ende Ga naar margenoot+ met hoogster aendacht waernemen sullen. Dit Ga naar margenoot+ zy hier mede nu genoegh geseyt van desen Onsekerheyde, Ga naar margenoot+ also ick ben in voornemen om van dese saked (daer hooch aen is geleghen) eyghentlijcker Ga naar margenoot+ ende breeder op sich self te handelen. |
|