Van de toelatinge ende decrete Godts
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio 553r]
| |
Prologhe.ICk wil spreken vande Erf-zonde metter H. Schrifturen, hoewelmen die naem noch dat dingh daer inne niet en vindt. De Catechismus leert dat het quade ende die zonde allen menschen werdt aengheboren, door die misdaet van onse eerste Ouders, oock sonder onse navolginghe: ter contrarien leert de heylighe Schrift (soo ick niet anders can verstaen) dat niemandt quaet noch sondich gheboren wert, maer dat elck hemselven quaet ende sondich maeckt, door’t navolghen van onse eerste Ouders, die dolinghe die hier inne is (soo my dunckt) is oudt, maer nimmermeer maeckt oudtheyt dolinghe recht. Terstondt aen der Apostelen tijden zijn veel dolinghen gheslopen in de heylighe Kercke, mach daeromme die lancheyt van tijde, valsche leere veranderen, in oprechte leere? ‘Tis wel so dat veel wijse Mannen sulcx saghen en̄ berispten, die daerom vande Wolven (inde Kercke gecomen) verbeten waren ende verdruckt: maer daerom en waren die verdruckte gheen Wolven, noch die verdruckers gheen Schapen in die heylighe ooghen Godes. Die consistoranten (die name stelle ick om dat ick sie dat syluyden hen self soo noemen tot Ghendt, ende om alle verbitteringh te vermijden) weten dit mede wel. Daerom sy oock niet laten te verwerpen, door’t bewijs der Schrifturen, veel seer oude dolingen, die eermaels wel bestreden zijn gheweest, ende qualijck beschermt by den Ouden, diese beschermden met authoriteyt en̄ macht, maer niet met waerheydt ende Schrifture. Want het en is niet al waerheyt wat die Patres hebben gheleert, soo en ist oock niet al loghen wat die nieuwelingen daer teghen schrijven: wie vande Consistorianten en verwerpt niet vrymoedelijck Augustinus opinie (ick stelle een uyt veel) in’t stuck van ‘t Vagevier? Waerom dat? om dat het niet gegrondet en is opte heylighe Schrift. Wel is waer dat het vermetelheydt is lichtvaerdelijck een ghemeen opinie te verlaten, maer ‘tis oock hertneckighe superstitie by een ongegrondeerde opinie te blijven: Heeft Doctor Luther niet in groote saken teghen des Pausdoms veroude dwalingen derren opineren, schrijven ende disputeren, wie mach hem rechtelijcken daer inne straffen? Wie vande Constistoriantē sal oock Swinghel straffen om dat hy teghen d’oude dolinghe van’t Nachtmael heeft derren bestaen te leeren, niet alleen teghen den Paus, maer oock teghen D. Lutherum selve? niemandt zoude ick houden. Alsoo en prijst oock gheen Consistoriant Rodolphum Agricolam (die anders gheleert ende verstandich was) om dat hy door een roeckeloose superstitie ghebleven is by dat wan-gheloof: dat hy hem in een Franciscaner cap (somen seyt) liet begraven, om door’t middel van sulcken mommerije S. Peter den Poortier des Hemels (soomen seydt) te verschalcken, ende also inden Hemel te snappen. Niemandt die oordeel heeft sal oock prijsen die scrupeloose onderdanicheyt die Erasmus toondede den Roomsche Kercke: want die was soo groot, dat hy om die oudtheydt om die menichte der Vaders ende Concilia, ende authoriteyt van de Roomsche Kercke, hertneckelijck teghen ‘tghemeyn verstandt der H. Schrifturen tot sijn doodt toe heeft volhert in die grove onwetenheydt van die woordekens: Hoc est, soomen mach sien in vele sijne schriften, ende sonderlinghe in een van sijn Epistelen ad Conradum Pellicanum. Ist dan so datmen alte superstitieus mach volherden by een veroude ende gemeene opinie: Ist mede soo datmense wijselijck mach verlaten, ja teghen-spreken, soomen inden voorsz exempelen hier en daer mach sien: So ist mede datmen ten minsten dese veroude opinie wel mach ondersoecken, of sy op menschen goedtduncken ghegrondt zy, dan opte H. Schrifture. Want dat sal moghen baten om die Kercken van onbekende dolinghen te suyveren, ende ten sal geensins hinderen in’t wechnemen vande waerheydt, daer teghen doch die loghen ende alle Poorten der Hellen niet met allen en vermoghen. Die ware leere aengevochten zijnde blincket des te doorluchtigher, ende het examineren van schadelijcke opinien, maecktse dies te minder verderffelijck. Maer soo yemant metten duysterlingen, het licht der oprechter ondersoeckinghen vreest om beschaemtheydt te ontgaen, tegen soodanighen streckt die sententie by een van den Ouden wel gheschreven aldus: Te seer verkeerdelijck bemint hy hemselven, die daer wil dat oock veel andere dolen, op dat sijn dolinghe niet ghemerckt soude werden. | |
De Catechismus ghedruckt achter die Nederlandtsche Psalmen Anno 1569. den 18. Julij houdt also.
Vraghe. Cont ghy dit al volcomentlijck houden? Ga naar margenoot1
Antwoorde. Neen, want ick ben van naturen geneycht Godt ende mijnen naesten te haten.
Bewijs. eDie wijsheyt des vleesch is een Vyantschap teghens Gode. Ga naar margenoot2
Antwoorde van N. Dese sententie Pauli en dunckt my (onder correctie, soo ick alle ‘tghene hier na volcht oock spreken ende niet hertneckelijck en wil gheaffereert hebben) niet altoos te bewijsen die voorsz propositie. Wantse die Catechismus daer toe qualijck uytleght: ter cause van dat hem hier onderscheyt schijnt te ghebreken in twee saken, ‘teen is tusschen het spreken vande H. Schrift, oneyghentlijck of eyghentlijck: maer ‘tander is tusschen een sichtbaer ende natuerlijck, oock een onsichtbaer ende onnatuyrlijck vleesch. Eyghentlijck spreeckt die heylige Schrift van des vleesch, a Ga naar margenoot3haren en̄ des vleesch b Ga naar margenoot4Vaders also die haren ende die Kinderen voortcomen uytē vleesche, so seyt sy oock niet heel oneygentlijck, des vleesch c Ga naar margenoot5sorchvuldicheyt, des vleesch d Ga naar margenoot6spijse ende e Ga naar margenoot7 cleet: overmits de- | |
[Folio 553v]
| |
se dinghen streckende zijn totten vleesche. Maer oneyghentlijck seydt die Schrifture, die ziele des a Ga naar margenoot8vleesch, die b Ga naar margenoot9gheest des vleesch, die c Ga naar margenoot10wille ende die d Ga naar margenoot11rechtvaerdigheydt des vleesch. Want dese dinghen inder zielen bestaen, en̄ totter zielen, maer niet totten vleesche behooren. Alsoo schijnt nu de Catechismi t’onrecht ende qualijcken de hatelijcke wijsheydt in te brenghen, als of die voort quame uyt den vleesche, om dat het woordeken des vleeschs daer by staet. Want met eenen veel redens gheseyt soude mogen werden, dat die geest, Ja Godt selve voort quame van den vleesche, alsoomen oock leest vanden a Ga naar margenoot12Gheest, ja b Ga naar margenoot13Godt des vleesch. Daer nu blijckt dat die Catechismus niet heeft onderscheyden tusschen het eyghentlijck ende oneyghentlijck spreken des Goddelijcken Schrifts, desen text qualijck heeft verstaen, ‘tonrecht uytgheleydt, ende sijn propositie daer mede niet altoos bewesen. Die ander onbescheydenheydt des Catechismi is daer inne gheleghen (mijns bedunckens) dat hy hier neemt het gene blijckt ghesproken te zijn: van’t onsienelijck ende onnaturelijcke vleesche: als oft van’t sichtbare ende natuerlijcke vleesch ghesproken ware, ende openbaert haer, self in deser manieren. Daer is een vleesch dat onnatuerlijck is, als niet van Godt gheschapen zijnde, ende daerbeneven oock onsichtbaer. Dit vleeschs a Ga naar margenoot14handen en b Ga naar margenoot15voeten machmen afhouden, en̄ sijn c Ga naar margenoot16ooge uytstekē, ja men mach dit vleesch selve met sijn lusten ende begeerlijckheden d Ga naar margenoot17cruycen, ende met sijne e Ga naar margenoot18leden ende wercken f Ga naar margenoot19dooden, blijvende des niettemin het naturelijck ende sichtbare vleeschs, ghesondt, sterck, ende levendich in sijn gheheel, ende en meyne niet datmen tastelijcker ende grover onderscheyt in eenighe saken mach vinden. Want daer is oock een ander vleesch dat natuerlijck is, als van Gode geschapen zijnde, ende daerbeneven sichtbaer, ‘twelck van onser Ouderen vleesch sulcks voort comt, dat sy daer toe moghen segghen, vleesch van onsen vleesche, ende been van onsen beene. Dit vleesch is noch huydendaechs soo goet dat het noyt van yemandt a Ga naar margenoot20ghehaet is, maer wordt van elck onderhouden ende gevoedt. Daer teghen b Ga naar margenoot21haten, c Ga naar margenoot22vernielen, d Ga naar margenoot23cruycen ende e Ga naar margenoot24dooden alle Heyligen Godes dat andere onsichtbare ende onnatuerlijck vleesch, want dat is by sich selven quaet. Ga naar margenoot25 Van dit vleesch wijsheydt spreeckt d’Apostel hier en̄ niet van onse sichtbare vleesch dat wijsheyt noch kennisse en heeft, dat een goet creatuer Godes is, ende dat van niemandt gehaet en werdt. ‘tWelck, soo’t quaet waer van naturen ende gheneycht tot Gode te haten (soo de Catechismus leert) ongetwijfelt oock ghehaet soude werden van alle Heyligē. Want die al dat in ofte aen henlieden quaet ende Gode contrarie is haten, ende gheensins voeden, sy doodens ende en onderhoudens gheensins. Wilmen meer bewysinghs, Ga naar margenoot26 men lese desen Apostel self het navolgen verset aen dese zijne sententie in questie, daer seyt hy, die inden vleesche zijn en moghen Gode niet behagen, meynde nu d’Apostel hier mede dit sichtbare vleesch ende lichaem. Hoe mocht hy Paulus die noch inden vleesche wesende, selve Gode behaghen? Ick segghe noch wat anders, meynt Paulus hier mede dit sichtbare vleesch, men sal moeten houden dat Christus niet waerachtelijcken ghecomen is inden vleesche, of dat Christus Gode niet en heeft moghen behaghen, of dat Paulus, ja Godes Geest selve hier gedoolt heeft. Dit is alle drie valsch, so meynde d’Apostel oock dit sichtbare ende natuerlijck vleesch gheensins, maer het onsichtbare ende onnatuerlijck vleesch voorschreven. Ende besluyte daerom hier (altijdt onder correctie nochtans) dat die Catechismus hier dwaelt in aenleggē van dese woorden Pauli tot vermakinghe sijnder propositien, ende dit overmits ghebreck van onderscheydt, soo gheseyt is ende bewesen, ende dat hier mede mitsdien niet altoos en is bewesen.
Catechismus. Ga naar margenoot27 Inden welcken wy oock altesamen voortijdts ghewandelt hebben inde concupiscentie van onsen vleesche, doende die wille des vleesch ende der gedachten, ende waren van naturen kinderen des toorns als oock d’andere.
Antwoorde van N. Hier toonen hem dry grove dolinghen in een allegatie van Schrifture, te weten in het woordt vleesch, in’t woordt nature, ende in halveringhe der Schrifturen. Beroerende die dolinghe in het woordt vleesch, door dien hy ‘t onbescheydelijck uytleydt op onsen naturelijcken vleesche, is hier voor ghenoech betoont. Soo vele nu aengaet het woordeken nature, dunckt my dat het selve hier gheweldt lijdt. Wantmen vindt soo vele verscheyden naturen als geboorten, overmits elck dinck sijn nature ontfanght uyt sijn generatie, want sulcke gheboorte sulcke nature. Die heylighe Schrift ghetuycht sonderlinghe (soo veel den mensche aengaet) van tweederley (behalven meer andere) naturen, na tweerley gheboorten of generatien. Want d’een gheschiet na den lichame, maer d’ander na de ziele. Na de gheboorte inden lichame leestmen a Ga naar margenoot28 Adams, b Ga naar margenoot29Abrahams, c Ga naar margenoot30Jacobs, d Ga naar margenoot31Davids, ende meer andere dierghelijcken. Maer na de gheboorte inder zielen, vindtmen tweederley tweederley kinderen a Ga naar margenoot32Godes, des b Ga naar margenoot33Vaders, kinderen des c Ga naar margenoot34Rijcks, des d Ga naar margenoot35lichts, der e Ga naar margenoot36beloften, ende des f Ga naar margenoot37Bruylofts. Wederom sietmen inde H. Schrift beschreven kinderen des a Ga naar margenoot38Duyvels, des b Ga naar margenoot39ongheloofs, deser c Ga naar margenoot40werelt, der d Ga naar margenoot41verderffenissen, der e Ga naar margenoot42maledictien, oock kinderen f Ga naar margenoot43Belials en̄ des toorens, als hier in questie. Alle welcke voorsz diversche generatien elck hebben heure verscheyden ende eyghen naturen. Waren dese ende meer andere andere seer verscheyden gheboorten, kintschappen ende naturen wel onderscheyden gheweest by den Catechismus, hy en soude soo indiscretelijck niet gestrunkelt hebben in’t stuck vande geboorte en̄ nature des toorns, hier in questie. | |
[Folio 554r]
| |
Noch hy en soude so onsienelijck sulcks niet hebben beduyt op den lichamelijckē geboorten der menschen, ende zonde Adams, daer af d’Apostel niet een tijtelken hier en vermaent, immers in desen gantschen Brief (dat ick wete) Adams name niet eens en roert. Maer hy soude licht hebben ghemerckt, aengesien door die Wet a Ga naar margenoot44comt kennisse der zonden, nadien oock die wet b Ga naar margenoot45toorn werckt, dat oock mede uyt dese nature des wets, gesamentlijck met des menschē overtredinge, natuerlijck inden overtreders wert geboren die toorn, en̄ dat mitsdien de overtreder des wets, door sijne zonden natuerlijck, werdt een kindt des toorns, want deur die zonden comt Godes toorn over den menschen. Ga naar margenoot46 Dit acht ik den rechten ende eyghentlijcke meeninge des Apostels in dese sententie hier in questie: ende dese meeninghe betuycht ons de H. Schrift doorgaens, maer sy ghetuycht die opinie des Catechismi nerghens. Wilmen alle soodanighen gheboorten die inde menschen gheschieden niet sonder heurlieder navolginge ende daedt, van goet ofte quaet, houden voor een nature die ons wert aengheboren van onsen Ouderen, men sal moeten houden dat die gheloovighe uyt haer eyghen menschelijcke nature deelachtich zijn der Goddelijcker a Ga naar margenoot47naturen, ende dat sy door haer nature van haer Ouders gheest, uyt Gode zijn b Ga naar margenoot48gheboren. Men sal oock ter contrarien moeten houden, dat die ongheloovige deur haer aengeboren nature uyten Duyvele geboren ende kinderē des Duyvels zijn. Het eerste soude Godes genade by den menschen niet alleen vercleynen, maer gantsch wechnemen: ende het tweede soude die deure openen voor den opinien der Manicheen. Ga naar margenoot49 Die woorden ons Heeren Jesu Christi totten Phariseen, die hen beroemden kinderen Godts te wesen, zijn dese: Ga naar margenoot50Ghyluyden zijt uyt uwen Vader den Duyvel, ende ghy wilt doen die begheerten van uwen Vader, die was een doodtslagher aenbeginne. Wat brenghen dese woorden ons Heeren doch anders mede, dan dat sulcke hare gheboorten uyten Duyvele in henluyden niet en was uyter naturen. Want nader naturē, na den lichame ende na den sichtbaren vleesche, bekentse de Heere selfs te wesen kinderen Abrahams. Maer na henluyder navolginghe van des Duyvels moordadicheydt, gheeft hy henluyder al een ander Vader dan Abraham, te weten den Duyvel tot een Vader. Dese wilden sy navolghen in’t quade, ende niet Abraham in ‘t goede. Soo veel zy hier gheseydt van’t misverstandt des Catechismi in’t woordeken nature: van waer ick nu come op’t halveren der Schriftueren: hier sie ick datmen gemeenlijck allegeert alleenelijcken dit veersken in questie, soo dese Catechismus mede doet, latende die reste metten ommestanden (die dit alles connen uytsluytē) gantschelijck varen, rechts of die daer vergheefs stonden ende niet ter saken en dienden. Niet teghenstaende nochtans dese ommestanden opentlijck mede brenghen een recht contrarie verstandt ende meeninghe, dan die Catechismus hier mede poocht te bewijsen, te weten dat dese gheboorte van toorne niet en quam uyt der Epheseren aengheboren nature, maer uyt henluyder eyghen zonden, ende gheensins uyt Adams zonde, soo die Catechismus meynt. Van Adam, nochte van Adams zonde en maeckt d’Apostel hier gheen verhael altoos. Hy en seydt niet, diewijle ghy doodt waert door Adams zonde. Neen, hy seydt deur u luyder zonden. Hy en seydt niet inde welcke Adam heeft ghewandelt vrijelijck: Neen, maer hy seyt wel expresselijcken in dewelcke ghyluyden hebt ghewandelt, ende der ghelijcken meer alles wel naecktelijck heurluyder eygen doen, zonde ende conversatie mede brenghende, ende dan volcht daer eerst op dese sententie (diemen altijdt gheraybraeckt voortbrenght) ende wy waren kinderen des toorens als oock die andere. Ick en can niet sien hoe d’Apostel claerder ende tastelijcker soude hebben moghen uytdrucken, dan hy hier handelt van heure eyghen overtredingen ende zonden (niet van Adams zonde) door welcke heure eygen zonden sy oock als d’andere kinderen warē des toorns. Maer ick meyn seer wel te sien, dat dese opinie vande Catechismus aldermeest wordt om-ghestooten, metten spreucke self, daer mede hy bestaet die selvighe te bevestighen. Wie verstandt heeft die oordeele na der waerheydt.
Catechismus. Van waer comt dan sulcken verdorven aert des menschen?Ga naar margenoot51
Antwoorde. Wt den val ende onghehoorsaemheyt onser eerster Voor-Ouderen Adam ende Eve in’t Paradijs, daer onse nature also verdorven is geworden, dat wy alle in zonden ontfanghen en gheboren worden. Maer Adam leefde hondert ende dertich Jaren,Ga naar margenoot52 ende wan een Soon na sijnen beelde ende ghelijckenisse ende heete sijnen name Seth. Ga naar margenoot53
Antwoorde van N. Hier uyt schijnt die Catechismus te willen besluyten aldus: Adam was ongheloovich, een sondaer, ende verdorven van naturen; Adam wan een Soon Seth (daer af al ‘tmenschelijck geslachte is ghecomen) na sijnen beelde ende ghelijckenisse: Soo besluytmen dat Seth Adams Soon ende voor’t al het menschelijcke gheslachte uyt Adam ghesproten, ongheloovich is, zondich ende verdorven van naturen. Hier op antwoorde ick also: Eerst moste de Catechismus bewijsen dat Adam sulcks was, ende van naturen verdorven als hy Seth wan. Dit seydt de heylighe Schrift niet, ende dat sal die Catechismus lancksaem bewijsē, maer met al veel meer tuychenissen der Schrifturen machmen hier teghen segghen alsoo: Adam wan een Sone Seth tot een beelde ende ghelijckenisse van hem. Adam soo hy was ten tijde vande selve gheboorte. Adam was als hy Seth wan gheloovich, bekeert ende ghebetert, door ‘tgheloove op’t beloofde zaedt. Soo besluyte ick dat Seth na den beelde ende ghelijckenisse Adams ghewonnen is gheweest, geloovich, bekeert ende gebetert. | |
[Folio 554v]
| |
Ende dat luyt al veel beter dan’t segghen des Catechismi, want wilmen dit voorteelen aldus nemen, men sal Seths ghelijckenisse en̄ beelde moeten nemen na Adams ghelijckenisse ende beelde, soo hy doe in’t voorteelen was ende niet anders. Gemerckt ick anders met so veel rechts dit mach trecken op Adams beelde voor sijn val, als de Catechismus dat mach nemen tusschen sijn val ende opstaen. Nu machmen immers niet loochenen dat Adam ten tijde hy Seth teelde gheloovigh was, sonder te loochenen datter doe ter tijdt een Kercke Gods was inde werelt. Mochte oock Seth (so die Catechismus houdt) Adams zonde erven, hy mochte oock Adams deuchden erven. Nadien nu Seth was gewonnen van een gheloovighe peniterende ende bekeerde, niet van een ongheloovighe, zondighe ende onbekeerde Adam, soo moet (na de maniere van ‘tbesluyten des Catechismi selve) volgen, dat Seth geloovich, een penitent ende bekeerde ghewonnen is, ende gheweest is een beelde ende ghelijckenisse Adams in’t goede: soo hy Adam doe was ende niet in’t quade soo hy gheweest hadde, maer doe niet meer en was. Dat Adam hemselve door ‘t gheloove op d’eerste belofte bekeert hadde van sijn ongerechticheydt en zonde totten Heere, en loochent niemandt. Dat die ongherechticheyt des ongherechtigen hem niet en mach schaden, tot welcken daghe hy hem afghekeert heeft van sijne ongherechticheydt, en mach niemandt loochenen: sonder Gode self te loochenen, die sulcks selve seyt Ezech. 33. 12 Soo volcht nu nootsakelijck dat Adams eyghen ongherechticheydt hem niet en mach schaden, na sijn bekeeringhe: Mochte hem doender van die selvighe self niet schaden, hoe mach die ons schaden? Is dit niet plat teghens Godes woordt selve. Hier staet te bedencken hoe periculeus dat het is in soo ghewichtigen saken te gebruycken soo onsekere ende slipperighe argumentē: Datmense met meerder schijn van waerheydt mach stellen teghen den bewijsere.
Catechismus. Siet in zonden ben ick ghewonnen, ende in zonden heeft mijn Moeder my ontfanghen.Ga naar margenoot54
Antwoorde van N. Eerst is hier te mercken, dat in dese text nochte ommestaende van diere niet eē woort en wordt gheroert van Adam, van onser eerster Ouderen zondē, noch van verdorven nature, ende schijnt daeromme ter saken niet te dienen, ergo impertinens. Immers ter contrarien spreeckt David hier van zonden, en̄ niet van Adams zonde. Houdt yemandt dit mijn segghen voor subtijliteyt; Die sal voor sulcks oock moeten achten het argimenteren des Autheur totten Hebreen luydende alsoo: Ende sijnen zade, hy seyt niet in zaden als in velen, maer als in eene en̄ in dijnen zade die daer is Christus. Dat zy dan een argument dat vast leert dat de Catechismus dese spreucke misbruyct. Want die woordekens: In zonden, die daer soo dicht aen een ghedoubleert staen, en laten gheensins toe, dat dit soude ghesproken zijn vande eenige zonde onser eerster Ouderen. Ten tweeden, is dit een openbare nulle bewijsinge, als wesende een argument à particulari tot het generale, ende staet also: David was in zonden geboren ende ontfangen. Daer uyt volcht dat alle naturelijcke geboren menschen, niemandt uytgenomen, in sonden zijn gheboren ende ontfanghen, die nietheyt van’t bewijs met dit entynemia souden School-kinderen mercken ende grauwe leeraers en willen niet mercken, dat syluyden in een sake van soo groote ghewichte, soo lichtvaerdelijcken op sulcken ydelen bewijsinge bouwen (niet anders dan een slot inde locht) soo het schijnt. Ten derden, ist niet moghelijck, dat die ghene wat goets soude doen die gantsch onbequam is tot eenich goet, ende daer teghen geneycht is tot alle quaet, dit selve leert oock soo die Catechismus: a Ga naar margenoot55 ende sulckdanighe seyt die Catechismus dat wy altesamen zijn, ende dit al (so hy leert) uyter gheboorten ende nature die wy hebben van onse eerste Voor-Ouderen. Soo was dan David selve mede soodanich geboren, so de Catechismus oock leert, ende daeromme hy David hier toe allegeert, soo was dan oock per consequens David self mede onbequam tot alle goet. Maer niemandt en mach loochenen, dat het goet is daermen hoopt op ’t goede, verlanght na Gode, ende betrout op Gode. Dit alles seyt David selve dat hy ghedaen heeft van sijne jonckheydt af: ja van sijnder Moeder borsten aen. Ga naar margenoot56Soo en macht dan oock niet waerachtich zijn dat goet onbequaem was. Nochtans poocht de Catechismus te bewijsē, dat dit sulcks in David soude gheweest zijn, dit blijckt hier onwaerachtigh in David selve, blijckt dan de Major in David selve valsch; soo en mach oock dese nulle conclusie niet waerachtigheydts altoos in hebben. Ten vierden ende laetsten (voor dese tijdt handelt die Catechismus al wat te onbedachtelijck dese woorden Davids, om daer door te bewaerheyden een dinck dat so duyster is: dat het in de heylighe Schrift oock niet eens van name (swijghe van wesen) bekent is. Want David en seyt hier niet ick ben sondigh gheboren, ende ick ben sondigh ontfanghen. Neen, maer hy seydt in sonden, &c. Nu en ist gheen cleyn onderscheyt tusschen baren en ontfanghen in sonden, ‘twelck des Moeders werck is, ende tusschen sondigh gheboren ende sondigh ontfanghen te wercken, ‘twelck des vruchts qualiteyt aengaet by gelijckenisse. Ick meene datter zy een Man met sijn Wijf die beyde om diefte d’oogen zijn uytgedopt, soo nu dese malcanderen beslapen ende vrucht winnen: men sal rechtelijcken mogen seggen, dat sulck kint in blintheydt geboren is, ende in blintheyt gewonnen. Maer salmen daer uyt oock vast mogen besluytē dat sulck kindt blindt is gheboren. Desghelijcken hier mede, laet ons noch al achten David in zonden was geboren, ende in zonden ontfanghen na den lichame (hoewel nochtans die Text al een ander sin mede brenght) wat mach dat doch baten tot bewijs, dat David sondigh was ghe- | |
[Folio 555r]
| |
boren ende sondich ontfanghen, voorwaer niet een haerken meer dan vande blinden is gheseydt. Machmen dan uyt dese sententie Davids geensins besluyten, dat David selve sondich gheboren ende sondich ontfanghen was, alsmen gheensins en vermach. Noch al veel min sal daer uyt moghen ghesloten werden, ‘tghene de Catechismus hier mede vergeefs bestaet, te weten dat alle Menschen zondich zijn gheboren ende ontfanghen. Want nadienmen van ‘t particulier of bysonder dat noch al schoon is, niet vast en mach besluyten tot het generael of alghemeen, soo veel te min salmen van ‘tparticulier, of van ‘tghene niet is, tot het generael moghen besluyten.
Catechismus. Ga naar margenoot57Daerom ghelijck door een Mensche de zonde is ghecomen in de werelt, ende die doodt door die sonde. Alsoo is de doot doorghegaen over alle Menschen, c Ga naar margenoot58gemerckt sy alle ghesondicht hadden.
Antwoorde van N. Hier pijnt de Catechismus oock al te bewijsen dat alle Menschen zijn verdorven, en̄ dat niet deur haer eyghen sonden, maer deur Adams zonde. Ende hier toe dwaelt hy in des Apostels woorden, die naecktelijck het teghendeel ende wederspel bevestigen. Want die houden dat de doot doorghegaen is over alle menschen, om dat sy alle gesondicht hadden. Dats wel op ‘t verste van des Catechismi woorden houdende om Adams zonde, buyten ons alder zonden. Want d’Apostel seydt plattelijcken daer tegen, om dat sy alle ghesondicht hadden. Dat en was dan niet om Adams zonde. Boven die soo uytdrucht d’Apostel hier duydelijcken uyt die maniere, hoe ofte waer door die doot doorghegaen is over alle menschen, te weten: soo dat in Adam is geschiet; Hoe gheschiede dat in Adam? voorwaer niet deur nature of buyten sijn toedoē, maer buyten zijn nature ende principalijck door sijn eyghen werck of toedoen. Gheschiedet dan in Adam also, ende gheschiet het oock in ons alsoo‘t in Adam geschiede (so d’Apostel hier naecktelijck uytdruckt) hoe can’t geschieden in ons allen recht anders dan’t in Adam geschiede, te weten deur aengheboren nature buyten ons werc of toe doen. Machmē oock wat naeckters seggen dat teghen dese meyninghe des Catechismi is? Dese seydt dat sulcks in allen menschen comt, buyten heur doen; d’Apostel seydt, dat het comt om dat sy alle ghesondicht hadden, dats deur heur toedoen, vyer ende water zijn malcanderen niet meer teghen. Wy waren (seytmen dan) alle in Adams lendenen als Adam sondichde, ende hebben daeromme oock in Adam altesamē selve gesondicht. Laet ons hooren hoe dat sluyt, wie niet en is, die en doet niet, wie niet en doet, die en misdoet noch en sondicht niet. Als Adam en Eva zondichdē, en waren wyluyden noch geen van allen; Dies en mochten wy doe oock geen van allen yet misdoen of zondighen. Wilmen dan noch hier segghen dat wy doe ter tijt al waren, te wetē zaet in Adams lendenen. Dese dichtinge sal haer selfs maer noch te leelijcker beschamē. Want des menschen zaedt en is gheen mensche, ghelijck het zaedt van tarwe wel self tarwe is; het heeft reden, gedachte, noch wille, zonder het welcke gheen zonde en mach gheschieden. Dus en mochten wy als zaedt (niet als menschen) in Adams lendenen wesende, oock geensins zondighen. Mochten wy daer in dan noch yet doen en zondighen (soomen invoert met Levi ende Abrahams lendenen) soo mochten wy daer inne mede soo wel als Levi, goet doen, &c.
Catechismus. Ga naar margenoot59Ghelijck nu deur des eenighen zonde die verdoemenisse is ghecomen over alle menschen, alsoo is oock door des eenighen rechtvaerdicheydt die rechtvaerdichmakinge des levens ghecomen over alle menschen. Roma. 5. 18.
Antwoorde van N. Vraghe ick hier of die ghenade ende salichmakinghe ‘t menschelijcke gheslacht in Christo onsen Heere wedervaren, cleynder is dan die zonde met hare condemnatie ‘tmenschelijcke gheslachte door Adams zonde (soomen nu leert) opgecomen. Ick achte datmen my sal antwoorden, dat die ghenade ende justificatie Christi, boven die zonde en̄ condemnatie Adams verde te boven gaet, so d’Apostel selve oock uytdruckt. Vraghe ick oock of Adams zonde die verdoemenisse over alle menschē heeft gebracht sonder ons dadelijck mede sondighen, in’t ghelooven van ‘t Serpents loghen. Ick meyne wel datmen my sal ter antwoorde geven, Ja. Indien ick dan noch vrage over d’ander zijde of Christi rechtvaerdicheydt die instificatie des levens ghebracht heeft over alle menschen, niemandt over-al uytghenomen. Dan alleenelijcken over sommige menschen in’t particulier; ick ben seker dat my gheantwoordt sal worden; dat sulcks niet gebracht en is over alle menschen in’t generael, maer alleenelijck over sommighe menschen in’t particulier. Hier openbaert hem dan eerst claerlijck dat die leere van dese Catechismo die ghenade ons in Christo wedervaren, ongelijck, cleynder ende smalder maeckt, dan Adams zonde met hare verdoemenisse den menschen door Adam op ghecomen. Ende moet daeromme houden (tot beter betooninghe toe) dat dese leere van de Catechismo openbaerlijck teghenseydt het ghetuygh der Goddelijcker Schrifturen, der menschen salicheydt, oock die hoochverdiende eere, die lof-waerdighe name, ende die rijcke genade ons Salichmakers Jesu Christi. Boven desen soo yemandt noch vraecht of die rechtvaerdicheyt Christi die Justificatie des levens brenght, over dat cleyn hoopken zonder henluyder dadelijcke onderdanicheyt van zijnen woorde. Immers sonder dat sy ghelooven die waerheydt Christi ende sijns Euangeliums. Ick en verwachte dan geen ander antwoorde, dan dat niemandt sonder te ghelooven deelachich mach werden die ghenade ende justificatie ons Heeren Jesu Christi. Daer toont haer die genade Christi noch al mede veel smalder inde justificatie en̄ dat noch over seer weynich menschen, dan Adams zonde in de verdoemenisse van allen menschen sonder yemanden uyt te sonderen. | |
[Folio 555v]
| |
Want na-dien Christus ghebiedt den Euangelium of sijn woordt te ghelooven, so en mach niemant ghelooven, zonder met een self dadelijck Christo daer inne te ghehoorsamen: Nadien mede niemandt en mach salich werden in Christo, ten zy dan dat hy selve gheloove: soo blijckt vast dat niemandt zonder sijn dadelijcke ghehoorsaemheyt ende zonder te ghelooven, die ghenade Christi en mach deelachtich werden. ‘Twelck die Catechismus recht contrarie leert inde verdoemenisse van Adam, die hy seydt over ons allen te comen, sonder onse dadelijcke onghehoorsaemheyt ende ongheloovicheydt. Hier blijckt dan na de leere vande Catechismo, die rechtvaerdicheydt ende ghenade Christi van seer veel minder cracht tot onse rechtvaerdichmakinghe van Adams zonde ende verdoemenisse tot onse verdoemenisse, ende dat achte ick het platte tegendeel van’t ghene die gantsche Schrifture deur-gaens ghetuycht vande grootheydt der ghenaden Godts ons gheschiedt in onsen Heere Jesu Christo. Wantmen nade leere vande Catechismo aldus sal moeten houden; Adams zonde was voor alle Menschen in ‘tgenerael verdoemelijck. Maer Christi rechtvaerdicheydt is alleenlijck voor seer weynich Menschen in’t particulier tot rechtvaerdichmakinghe, ende Adams verdoemenisse zijn alle Menschen subject, zonder haer eyghen doen in’t zondighen, ende in’t niet ghelooven. Maer Christi rechvaerdichmakinge en ontfanght niemandt sonder sijn eyghen doen in’t ghehoorsamen ende ghelooven. Dese met meer andere grove vercleeninghen der glorien Christi, volghen noodtlijck uyt die opinie voorsz van dese Catechismo, sal dan oock een lief-hebber der glorien Christi alsulcken absurden, ongegronden en̄ lachterlijcken opinie moghen ghelooven met goeder Conscientien? Ende dat noch plat teghen veel overvloedighe ende clare ghetuychenissen der Goddelijcker Schrifturen. Die tuycht crachtelijck: Dat God elck mensche sal a oordeelen na sijne wercken, die tuycht naecktelijck, dat elck sijn eygen b last sal draghen, ende die tuycht wel uytdruckelijck teghen dese opinie van dese Catechismo, dat oock die Sone c des Vaders misdaet niet en dal draghen. a Godt loont elck na sijn wercken. Ga naar margenoot60 Die Sone des menschen sal met sijn Engelen comen inde glorien sijns Vaders, ende dan sal hy een yeghelijck vergelden na sijne wercken. Ga naar margenoot61 Vande vrucht sijns Monts sal elck vervult worden met goeden, ende na de wercken sijnre handen sal elck vergolden werden. Ga naar margenoot62 Want ghy vergelt een yeghelijck na sijne wercken. Ga naar margenoot63 Ende ghy sult maken dat ghy een yeghelijck sult gheven na alle zijne weghen, daerom sal ick, O Huys Israels, seyt die Heere God, een yegelijck na sijne werckē oordeelen. b Elck sal sijn eyghen last draghen. Ga naar margenoot64 Zijdy wijs so suldy’t voor u selven wesen: maer zijdy een spotter ghy sult het quaet alleen draghen. Ga naar margenoot65 Een yegelijck beproeve sijn eygen werck, ende hy sal also maer alleenelijck in hemselven glorie hebben, ende niet in eenen anderen. Ga naar margenoot66 Want een yeghelijck sal sijn last draghen. Ga naar margenoot67 Die rechtvaerdicheydt des rechtvaerdighen sal op hem zijn: ende die onrechtvaerdicheydt des onrechtvaerdighen sal op hem zijn.
Die Soon en sal des Vaders misdaet niet draghen. Ga naar margenoot68 In die daghen sullense niet meer segghen, die Vaders hebben sure Druyven ghegeten, ende der Kinderen tanden sijn eggich gheworden, maer yeghelijck sal in sijn ongherechticheyt sterven: alle Mensch, die een sure Druyve ghegheten sal hebben, diens tanden sullen eggich worden. Ga naar margenoot69 Wat ist dat ghyluyden onder u inden lande Israel tot een spreeckwoordt maeckt, die Vaders hebben suere Druyven ghegeten, en̄ der kinderen tanden werden daer eggich af. Ga naar margenoot70 Soo waer als ick leve, spreeckt de Heere Godt, soo en suldy voort-aen dat spreeckwoordt in Israel niet meer ghebruycken. Ga naar margenoot71 Siet alle die zielen zijn mijns, alsoo des Vaders ziele mijn is, also is oock des Soons ziele mijn, die ziele die daer sondicht die sal sterven. Ga naar margenoot72 Indien hy (de Goddeloose) een Sone genereert, die alle sijne Vaders zonden, die hy ghedaen heeft ziende, vreest, ende dierghelijcken niet en doet, opten Berghen niet en eet, &c. Ga naar margenoot73Maer in mijne gheboden wandelt, dese en sal niet sterven, in sijne Vaders ongerechticheydt: maer hy sal het leven leenen. Ga naar margenoot74 Soo seghdy dan, waerom en sal die Sone des Vaders ongherechticheydt niet draghen: Daeromme, om dat de Sone billickheydt en̄ gherechticheydt, ende alle mijne geboden onderhouden heeft ende die ghedaen heeft, ende hy sal’t leven leven. Ga naar margenoot75 Die ziele die daer ghesondicht heeft, die sal selve sterven, die Soon en sal des Vaders misdaet niet draghen. Daer is die clare negatijf met clare woorden teghen dit duyster dinck, daer af inde gantsche Bybel niet een uytghedruckte versekerheydt en mach werden bevonden; Salmen dan altijt duystere collectien uyt Menschen opinien boven die Goddelijcke Schrift verheffen ende hoogher achten? Soo vele zy hier voor dese tijt gheseyt tot een proeve van dese leere, oordeele nu die een onpartydich oore heeft, of die sake niet nootelijck en vereyscht in een vrye, wettighe en̄ stille controversie ter examen gestelt te worden; of ick ziende sulcken soeten; maer dootlijcken venijn den Jonckheydt inder Scholen van so veel Nederlandtsche Kercken propineren daer toe oock behoorde te swijghen; ende of die Magistraet in soodanighen periculosen gemeen Landtsake met goeder conscientien daer toe mach dissimuleren, daermens zonder alle anxt van beroerte in tijts mach remedieren.
Eynde voor dese tijdt. |
|