Van de toelatinge ende decrete Godts
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio 534r]
| |
Reynier Donteclocks ondersoeck ende berispinge op de Toelatinghe en decreet Godts.ij. GHelesen hebbende het eerste Boeck vā het decreet Gods by Dirck Volckertsz ghemaeckt, bevinde dat het meest bestaet in verklaringe van eenighe spreucken ende exempelen, die hy acht van Calvino ende Beza misbruyckt te werden. Tusschen alle de spreucken ende exempelen daer verhandelt, weet ick gheen heerlicker dan het lijden ende sterven Jesu Christi, Ga naar margenoot1in’t welcke veel goets ende oock veel quaets (gelijck hy recht aenwijst) geschiet is: en̄ achte soo wie dat recht verstaet ende wel weet te onderscheyden, wat Godt ende wat de boose menschen toegeschrevē moet worden, dat die lichtelick alle andere spreucken ende exempelen, de voorsienigheyt Godts belangende sal konnen verstaen ende daer van oordeelen. iij. Daeromme heb ick dat voorgenomen om ‘tselve te examineren, ende daer op het alder duydelickste mijn gevoelen: ‘twelck ick achte hier in met Calvijns ende Beze meeninghe over een te komen voor te stellen. So gevoel ick dan dat het van God in zijn eeuwige en̄ wijse raedt alsoo besloten ende verordineert is gheweest, dat Christus inde volheyt des tijts de straffe onser sonden dragen soude, en̄ den smadelijcken doot des Cruyces soude lijden: want het hem beliefde alsoo het Menschelijcke gheslachte te verlossen en̄ saligh te maken die verloren waren. Actor. 4. 26. iiij. Hier uyt besluyte ick, dat, dewijle Godt niet int onseker ordonneert ofte voorneemt, dat sulcks als by hem besloten was, ghelijck het nootsaeckelijck was tot der Menschen saligheydt, oock seeckerlijck, vastelijck ende nootsakelijck tot zijnder tijt moeste volbraght werden.
Antwoorde op Donteclocks schrift, tegen myn schryven inde Toelatinge, op de geschiedenisse van de doot ons Heeren. fol. 72.
Coornhert. Dese by gestelde nootsakelickheyt en kan ick niet houden voor oprecht, om dese redenē ende meer anderen alsmen eyghentlijck van der saken wil spreken: Godt die eeuwigh is ende sonder voor of na, sach alle dat was, is, oft worden sal, als tegenwoordig ende oock mitsdien Adams sondigen, al eer Adam was geschapen: daer tegen sach en̄ schickte oock zijn eeuwige Liefde, zijns beminden Soons lijden ende doodt tot des Menschen genesen ende saligheydt. Ga naar margenoot2 Nu mach niemandt lochenen Adam sodanigh geweest te zijn dat hy volle macht hadde om staende te blijven ende niet te sondighen: ‘twelck soo’t gheschiet ware, en soude de doodt ons Heeren gheensins nootsakelijck zijn gheweest.
R. Donteclock. v.Ga naar margenoot3 Waer toe het ghene diendt dat Godt by Esaiam int generael van alle ordonnantien en̄ besluytingen die hy maeckt is sprekende: Wat gelt het, het sal also gheschieden als ick dencke, ende sal blijven gelijck ick in den sin hebbe. Item de Heere heeftet besloten wie wilt weeren? de hant des Heeren is uytgestreckt, wie wilse keeren? Dewijle Godt so wel besloten hadde dat Christus om de sonden der Menschen wille gestraft soude werden, als hy hadde besloten, dat zijn volck van Israel ofte de Assiriens: van de welcke hy daer spreeckt; om haer eygen sonde en̄ boosheyt gestraft souden werden: so moste dit besluyt van Christo so seker ende onveranderlijck wesen, als het besluyt over de Assiriens was, van’t welck God seght dat het blijven ende gheschieden sal.
Coornhert. Ick sie Donderclock noch meer arbeyden int bewijs van de nootsakelickheyt, derhalven oock om dat zijn dolinghe in’t selve seer schadelijck is, dat woort hier noch wat naecter verclaert moet worden. Daer is nootsakelickheyt die niet dwinght, ende nochtans niet anders en mach wesen: ende daer is nootsakelickheyt die dwinght ende maeckt dat het soo’t wert moet wesen. D’eerste bestaet in waerheyt, d’ander in machte. Belangende d’eerste achte ick (om mijn sin best uyt te beelden) als of yemandt staende by lighten daghe voor een clare Cristallijnen Spiegele sich nu buygt, dan opreght, hier draeyt, daer de handt uyt steeckt, weder inne haelt, ende verscheyden bewegingen maeckt met zijnen Lichame, nootsakelijck moet zijn dat terstont op elcke beweginge des Lichaems die Spiegele oock alsulcken gedaente ontfangen ende verthoonen sal, als de Mensche daer voor staende verthoont: sonder nochtans dat het Beelde des Bewegenden mensche, t’elcken den selven ghelijck inden Spieghele, eenighsins den Mensche dwinget ofte nootsaeckt om sulcke beweginghen als hy voor den Spiegele vrywillighlijck doet te doene. Ga naar margenoot4Also mede ontfanght van eeuwigheyt die alsiende Spieghele der wijsheydt Godes, self onveranderlijck blijvende, in sich die waere kennisse alder veranderlijcke ende tijdtlijcke dingen voor ende nae hebbende, teffens ende voor oogentlijck sonder alle voor en̄ nae alle toecomende dingen, so sekerlijck ende waerachtelijck dat zy niet anders en moghen wesen, so nochtans dat dese nootsakelijcke kennisse der waerheydt Godes, den Menschen eenigen dwange meer toe brenght van aldus ofte also te doene, dan die voorschreven Cristallijne Spiegele dwingt den Mensche daer voor staende sich aldus ofte alsoo te bewegen. Sulcks dat d’eeuwige wijsheyt Godes uyt sulcke zijne eeuwige ende onbedriechlijcke wetenschap ordonneert, decreteert, ende gepredestineert, soo Calvijn ende Beza qualijck leeren. En̄ zijn also Godes ordonnantien, decreten, en̄ predestinatien eeuwelijck vast en̄ onveranderlijck, als bestaende inde seeckere ende onveranderlijcke waerheyt Godes. | |
[Folio 534v]
| |
Maer so veele aen gaet d’ander nootsakelickheyt inde almogentheyt Godes bestaende, diemen hier inde vrye Menschelijcke saken, nu bestaet te trecken niet anders dan in den handel der onredelijcken schepselen, daer dese nootsakelickheydt sulcks dwinght met machte dat het so weynich anders soude mogen geschieden, dan de Sonne te rugge gaen, het Aertrijck opwaerts stijghen, ‘tvuyr verkoelen soude mogen, &c. achte ick een grove dolinghe by Calvijn, Beza, ende Donteclock te zijn, tot bewijs van’t welcke ick al hier segghe: also sal’t by Gode van eeuwigheyt besloten zijn dat nootsakelijck Christus om der Menschen sonden wille ghestraft soude worden (soo Donteclock dit hier drijft) soo moet oock by Gode van eeuwigheyt besloten zijn geweest dat nootsakelijck de Menschen souden sondighen, of Christus en mocht om der sonden wille niet ghestraft worden. Ist dan oock also dat dese nootsakelickheyt, als in d’almogentheyt Godes bestaende dwingt tot een onvermijdelijck geschiedē van’t gene God besloten heeft, soo hebben niet alleen de nakomelingen Adams, maer oock Adam self onvermijdelick door dit nootsakelick besluyten Godes moeten sondigen. Is dit waer, (‘twelck nootlijck moet volgen) wie anders dan God selve sal deur zijn nootsakelick besluyt ende ordonneeringe oorsake zijn vande sonde? vande doot zijns Soons Christi, ende vande ongerechtigheydt selve, daer inne bestaende dat d’onschuldighe Christus selve, swijghe d’onschuldige Menschen van Gode gestraft zijn om ‘t quaet dat God selve niet de Mensche, vele min Christus veroorsaeckt heeft gehadt: Die verstant heeft beantwoorde dese leelijcke ongeschickheyden, of stemme toe ‘tgene voorsz staet, niet ongeschickts met brengende altoos.
R. Donteclock. 6. So en ist dan niet Ga naar margenoot5by gevalle noch avontuere geschiet dat Christus gestorven is ende ghedoodet, also dat het alleen ende Ga naar margenoot6absolutelijck aen de wille van Iudas ende de Joden gehanghen soude hebben, ende dat zy’t selfde wel hadden Ga naar margenoot7konnen vermyden en̄ laten, maer het is geschiet deur de Ga naar margenoot8bysondere beschickinge ende werckende macht Gods, also dat God ‘tgene by hem besloten ende voorghenomen was Ga naar margenoot9selfs tot zijnder tydt volbracht ende uytgevoert heeft, ghelijck die straffe die hy over Israel als over Assirien vastelick hadde besloten deur hem uytghericht ende in’t werck gestelt is gheweest.
Coornhert. Ga naar margenoot10Dit seyt oock niemant, maer ‘tzijn Donderclocks dichtingen, om een schijn-schaduwe te maken daer hy teghen worstelt. Ga naar margenoot11Als Godt zijnen Sone tot dese quade wijngaert luyden niet en hadde gesonden: mocht haer moort lust Christum uyt den Hemel halen? geensins. Dus en heeft het aen de absolute wille van Judas ende de Joden niet gehanghen, die oock sulcks hadden konnen laten. Ga naar margenoot12Want mochten dese Wijngaert luyden niet vermijden heurs Heeren Soone te dooden, Ga naar margenoot13maer Ga naar margenoot14geschiede dat deur de bysondere beschickinghe ende werckende macht Godes Ga naar margenoot15soo dat God selve (die almachtigh is) dat volbrachte ende uytgevoert heeft ghehadt (so Donderclock hier seyt) hoe moghte die rechtvaerdighe God den onschuldighen rechtvaerdelick straffen? Doode God self zijn Sone? wie anders dan God self, ,,die dit werck self tot zijnder tydt volbracht deur heymelicke ende verborgene werckinge,, (so Donderclock hier ende art. 13. b. schrijft) sal schuldigh zijn aen den doodt-slagh van’t onnosele Lam. Hier nae schijnt Donderclock wel te willen dat ick wat klaerder onderscheyden hadde, wat in desen Godes goedee ende wat der Menschen quade werck gheweest is, ‘twelck ick nochtans genoegh in mijn boecxken folio 79. beginnende vande distinctie 180. tot 184. (of 174. dat misdruckt is) gedaen hebbe. Ga naar margenoot16Maer hem staet te bedencken of hy dit onderscheyt hier niet alleen verwert, maer opentlijck der Menschen quade werck den goeden God toe is schrijvende, en of anderen sulcx deden hoe hy die soude handelen.
R. Donteclock. 7. Gelijck nu God die straffen die hy besloten hadde over zijn volck van Israel deur den Assirien als quade Instrumenten uytgevoert heeft, ende ‘tgene dat hy over den Assirien hadde gedacht heeft volbracht deur den Persen ende Meden, Alsoo heeft hy dit zijn besluydt van het straffen Christi Ga naar margenoot17,,voor al des Wereldts sonde,te wegheghebrocht deur Iudam,de Joden, Pilatum, ende als quaede Instrumenten.
Coornhert. Watte? Het goede of ‘t quade werck? te weten, het schencken zijns Soons, ende het vorderen van der menschen saligheyt, of het benijden Christi ende het moorden van den Rechtvaerdigen? Neen’t goede heeft God, ‘tquaede die quaede Instrumenten ghewilt ende ghewrocht. Dit quaet mocht vanden goeden God niet ghewrocht werden, so men niet lochenen wil ‘tgene die waerheyt self seyt: dat een goeden boom geen quade vruchten mach voort brenghen: nochtans ist gewrocht, ende moet een werck-man hebben. Dit zijn de quade Instrumenten. Die zijn quaet deur het scheppen Godes: of door haer self of Adams onvermijdelick afval van Gode, of door haer vrywilligh eyghen doen. ‘tEerste is valsch, want die goede Godt mocht niet quaedts scheppen, oock wast al goet dat hy geschapen hadde. Is het tweede waer, so zijn die quade Instrumenten nootsakelijck quaedt gheworden door een onvermijdelicke af-keer van Gode buyten henluyden wil en toe-doen in hem self of in Adam gheschiet door Godes decreet of ordonnantie uyt de onvermijdelijcke geboorte van bedorven nature, of onvermijdelicke quaetheyt. y zijn dan, of in hem self of deur Adam (dat’s hier alleens) uyt hemluydē of Adams vrye wille quaedt gheworden: soo hadden zy (oock Adam) sulck quaedt doen aen Christum mogen laten, en̄ waren hier door oock | |
[Folio 535r]
| |
te recht strafbaer, dat anders niet en mochte zijn gheweest. Soo en heeft oock God van eeuwigheydt sulck quaet werck aen Christum niet gewilt noch veroorsaeckt, soo men niet wil segghen dat God self wil en̄ veroorsaeckt nijdigheyt ende moordt, &c. ofte over d’ander zyde, dat Godes wil niet almachtigh zy. Nochtans moet Donderklock, Beza, ende Calvijn een van beyden segghen: te weten, dat God het quaede hier inne heeft veroorsaeckt, of dat Godt niet almachtigh is, ende zijn eeuwigh decreet onseker is. Dit derven zy gheen van beyden belijden. Laet hen dan belijden de waerheyt in desen: te weten, dat haer Leere hier inne onrecht is, ende dat God uyt zijn voorsienigheyt of alwetenheyt vā der Joden en̄ Judas quaetheyt, sulcke Instrumentē uyt hen selfs moetwil (niet door Godes ordonnantie) quaet geworden zijnde, gebruycken soude tot nut van allen gheloovighen in’t salichmaeckende lijden, so vande smaetheyt als doodt ons Heeren Jesu Christi.
R. Donteclock. Soo is dan het lyden ende straffen Christi een werck Godes, het welcke God niet min toegheschreven can werden, dan het straffen ende plagen van het volck van Israel: want dewijle dat hy onse sonden op hem gheladen hadde, so is hy (gelijck Esaias int 53. Cap. verclaert) om onser misdaedt wille verwondet, en om onser sonden wille verslagen. De straffe leyt op hem, op dat wy vrede hadden. Wie compt het toe te straffen en̄ om der sonden wille te slaen als God alleen? gelijck hy daer na selfs bekent Gods werck gheweest te zijn, als hy seght, de Heere woude hem slaen met cranckheydt, om dat hy zijn leven ten schult-offer gegeven hadde.
Coornhert. In dit straffen Godes schijnt Donderclock te speculeren boven zijn verstandt, sonder te letten opten phrase der H. Schriftueren. Want nadien hy dat woordt straffen hier neemt na dē gemeynen sinne, so dat misdaet of sonde het relatijf is vande straffe, so geve ick hem te bedencken hoe hy so den Propheet t’onrecht na apende, dē Heere Christum van sonde en̄ misdaet, of Gode van onrechtvaerdigheyt sal connen verantwoorden: ten waer dan sake dat hy gheloof waerdelijck weet te bewijsen dat die onschuldige rechtvaerdelick mach gestraft werden: ‘twelck ick hem en al de werelt onmogelick achte. Daer by nu de Leser mach verstaen hoe onwijselick dese jonge man hier uyt wil bewijsen dat de giericheyt in Juda ende de nijdigheydt oock bloet gierigheyt inden Joden, niet Jude noch den Joden, maer Godes werck soude wesen. Ist God self die hier slaet en̄ wont (so Donderclock schrijft) so en hebben de Joden dit quaet werck van slaen ende wonden niet ghedaen. So moetmen dan seggen datter niet quaets is gheschiet in’t slaen ende wonden van den ontschuldigen Sone Godes, of is daer quaet aen geschiet, dat sulcks niet de quade Menschen, maer die goede Godt heeft ghedaen: Also soude die goede (boom) God, dese quade vruchten moeten dragen. Dat seyt Christus onmogelijck te zijn. Hier sietmen mede hoe qualick Donderclock hier weet te onderscheyden wat God ende wat de boose Menschen hier inne gedaen hebben: ende dien volghende (so hy in’t begin geseyt heeft) dat hy niet recht van andere spreucken en̄ exempelen (de voorsienigheyt Godts belanghende) sal konnen verstaen of oordeelen, volghens zijne eygen sententie.
R. Donteclock. Ga naar margenoot18 Dit selvige werck heeft hy volbragt deur sodanige quade Instrumenten als te vooren van my aenghewesen zijn. So dan Judas ende de Joden met andere meer Instrumenten Gods gheweest, zijn gelijck de Koningh van Assirien een Instrument Godes is geweest om Israel te straffen, soo en ,,kan men niet segghen dat God ledigh gheweest is, dat hy niet en soude in dese yet ghewrocht hebben, t’welck tot uytvoeringhe van dit werck Godts diende.,, Wy lesen wat God seght vande Koninck van Assirien by Esaiam. Ick wil hen senden tegen een huychelisch volck, ende hem bevel gheven tegen het volck mijns thorens, dat hy het berove ende uytdeele. Ga naar margenoot19Hy noemt hem zijn Thoorens roede, een stock zijnder grimmicheyt. Hy noemt hem een Axe daer mede Godt houwet: ,,Een sage die Godt treckt: een stock die Godt voert ende heffet. Waer mede immers te kennen ghegeven wert. dat Godt in desen als in een quaet Instrument gewrocht heeft, dat hy hem ghevoert, ghedreven, eude ghebruyckt heeft deur zijne verborghen kracht buyten zijn weten ende meyninghe,,, ghelijck Esaias daer oock te kennen geeft. Des selven ghelijcken heeft Godt alsoo gewrocht in Juda ende andere Godloosen tot volbrenginghe desen wereldts, hoe wel zy daer van niet gheweten en hebben, ende alleen haer quade affecten ghevolcht hebben.
Coornhert. Mijn boecxken seyt nergens dat Godt in de geschiedenisse van de doot ons Heeren ledicht gheweest is (dat Donderclocks dichtinghe is als vooren) maer ter contrarien wel uytdruckelijck dat Godt daer inne oock ghewrocht heeft, siet fol. 780. distinc. 180. &c ende wat hy ghewrocht heeft. Dat en is oock ‘t geschille geensins: maer dat leyt alleen daer inne: of Godt oock ledich is gheweest int willen ende veroorsaken van’t quade, namentlijck, vande giericheyt, nijdicheyt, ende moortdadigheyt, ghebleecken inde gheschiedenisse van de doot ons Heeren. Ick seggen ende bewijse daer, ende voorts door’t gantsche boecxken, dat Godt gantsch ledich is gheweest int willen ende veroorsaecken van sulcke Helsche quaden: Calvijn, Beza ende oock Donderclock sulcks lochenende, arbeyden omme te bewijsen dat Godt daer inne niet ledich, maer doende, Jae de oorsake af gheweest soude zijn door zijn eeuwich decreet, ordonnantie, ofte Predestinatie. Wie ghevoelt hier meest int goede vanden goeden Godt? wie spreeckt hier eerlijcker vanden eerwaerdigen God? wie spreeckt hier eerlijcker vanden eerwaerdigen Godt? wie spreeckt hier schriftmatiger van de Fonteyn alder goerheyt? zyluyden die soo spreeckende Gode Auther maecken van’t quaede, dats, de goeden boom van de quaede vruchten? of ick die niet mach ghelooven dat Godt | |
[Folio 535v]
| |
quaet veroorsaecken, of die goede boom quade vruchten draghen soude. Ga naar margenoot20 Van de quade Instrumenten is hier voor meer gheseyt dan Donderclock wel sal moghen verantwoorden, dus wijse ick daer: maer dat Godt den van selfs quaet gheworden (niet quaet ghemaeckte) Instrumenten ghebruyckt tot rechtvaerdige straffe der sonden zijns volcks: ende dit oock buyten meyninghe of weten van sulcke quade Instrumenten, die des volcks verderven meynen, daer ter contrarien, Godt straffende dien hy lief heeft, heur ghenesen ende verbeteringhe soeckt, en lochent niemant: elck verstaet dat: ick meynt oock wel te verstaen door Godes ghenade: Maer datmen hier by bestaet den Menschen vroet te maken dat Godt niet ledich en is oock int quaet maecken van sulcke quade Instrumentē, sonder welcke dit quaet werck aen den goeden Heere Christum niet en mocht gheschieden: belijde ick gaerne dat icks gheensins en kan verstaen voor goedt: ende moet sulcke Leere houden voor een grof misverstant, tegen die ghetuyghenissen der gantscher Schriftuere, ende een onlochbare verkleyninghe vande goedicheyt ende rechtvaerdicheyt des eeuwigen Godes.
R. Donteclock. Ga naar margenoot21 Rest nu in te sien wat Godts werck in henlieden is gheweest, God en heeft in henlieden niet gewrocht die haet ende nijt die zy op Christum gheladen hadden, ende die quade lust om hem te dooden. want die is voort ghekomen uyt haer eygen boose aert ende natuere, als een rechte vrucht van die selvige. De Phariseen ende Schrift-geleerden waren verleyders ende huychelaers, ende sochten haer eyghen profijt ende eere, deur een schijn der Godsalicheyt. Wanneer nu Christus haer bestrafte van hare valscheyt: soo en heeft het anders niet konnen wesen volgende haer aert ende verdorven natuere, of zy hebben hem moeten haeten ende benijden: want de duysternisse het licht haet, soo en heeft dan Godt die selfde haedt ende bitterheyt in henlieden niet gewrocht noch gewilt, maer die is voort ghekomen uyt haer eyghen quaede natuere, Die haer deur den val A de aenge-erft is, ende is deur de leughen-staffende waerheyt verweckt.
Coornhert. Dit schamen zy hem self so opentlijck, als sulcx nootlijck haer leere met brenght, daerom oock Donderklock hier self heeft moeten belijden (door mijn aenwijsinghe wat wijser geworden zijnde) dat Godt in henlieden niet en heeft ghewrocht die haet ende nijt &c. die zy op Christum hadden. Is dit dan soo (alst waerlijck is) ende mocht sonder die hate, nijt ende quade lust niet gheschieden dit dooden ons Heeren, hoe kanmen dat Gode toeschrijven? hoe kanmen met waerheydt hier bruycken die ghelijckenissen van Roede, Bijle, of Zaghe? wat doen dese tot het willen, straffen tot beteringe, of tot het verderven? wat doen dese tot het benijden tot het haten? totten quaden lust om Christum te dooden? niet altoos. Waren Judas ende die Joden hier oock niet anders dan Roeden, Bijlen, ende Zagen, die niet en moghen benijden, haten, noch lust hebben om dooden, wie anders dan God self sal hier ghehaet ende benijt hebben zijnen beminden Sone Christum, ende lust gehadt hebben om hem te dooden. Wie mach dit haten, &c. van zijnen beminden Soone God den Vader die self de liefde is toeschrijven? Laet dese Donderclock sulcx Gode rondelijck toeschrijven, ende men sal hem dan rondelijck antwoorden. Of schaemt hy hem datte (so hy hier doet) soo laet hem belijden dat Godt sulck quaedt niet ghewilt, veroorsaeckt, of gewrocht, maer alleenlijck toeghelaten heeft, so ick houde, ende met dat gantsche boecxken niet en doe dan bewijse dat Godt het quaede toelaet, maer niet self en doet. Ist dat hy dit doet, waerom pooght hy Donderclock tegen die Toelatinge te schrijven, ende te bewijsen dat Godt het quaede niet toelaet, maer self veroorsaeckt, wil ende werckt? ‘tGheschil is niet oft quaet gewrocht is, hoe’t gewrocht is, waer’t gewrocht is, wanneer’t gewrocht is, door wat middel het gewrocht is, of tot wat eynde het gewrocht is, maer alleenlijck van wien’t quaedt dat inde doot ons Heeren en gheschiet gewrocht is. Hier bekent hy met my nu dat het van Gode niet is gewrocht, maer hy seyt dat dit quaet van der Menschen quade nature ende aerdt gewrocht is: te weten die haet ende nijdt der Joden op Christum. Dese henluyder quade natuere quam in haer uyt een willighe aenwenst of gewoonte van quaet doen (‘twelck mede een natuere werdt ghenoemt) ofte uyt Adams sonde. Ga naar margenoot22Ist eerste, wie anders dan dese quade menschen self vrywilligh soo quaet van aert gemaeckt hebbende, sal oorsake en̄ werck-man zijn van’t quade dat in desen gewrocht is? hebben dan die menschen selfs dat in henluyden gewrocht, so heeft God dat niet ghewrocht, maer is in dat quade werck geweest. Wilmen dese daetvaerdigheydt of habitus ten quaden dan niet lijden voort te komen uyt die quade ghewoonte by hem selfs vrywilligh aengenomen: maer het tweede seggen. Te weten dat die is een quade aert ende nature, die alle Menschen buyten haer schulde van Adam is aengebooren. So moetmen noch van dese quade aert ende nature oorsake makē of Gode self of Adam, of beyde Gode en derven zy dat niet opentlijck toeschrijven, want dat doende souden zy Godt als Schepper van’t quade, ende oorsake vande sonde maken. Soo schrijven zy dat dan toe eerstelick Adams sonde, mitsgaders Godes onbegrijpelicke wille ende oordeel over alle Adams onschuldige nacomelingen. Wel aen (nu so genomen) dit sondighen Adams was een willigh werck, so dat hy voor’t sondigen, dat sondigh werck hadde moghen laten: of het was eē nootsakelijck of onvermijdelijck werck dat hy gheensins en mochte laten: Segghen zy dat dit werck Adams willigh was in dit sondighen: so hadde hy mogen niet sondigen ende also den nature in haer goetheydt onverdorven behouden, ende mitsdien (na henluyden wijse) van collecteren Godes eeuwighe Predestinatie niet alleen onvast maer oock ydel maken ende verhinderen, also die stont aē Adams gevallige wille-keur, ende niet aen Godes wille. Wast onwilligh maer noodtlijck, hoe mocht hy Adam daer aen sondighen? die nature verderven? ende | |
[Folio 536r]
| |
quade Instrumenten maecken. Want wie mach sondighen in’t ghene daer toe hy ghenootsaeckt wert te doen ende niet anders en mach doen?
R. Donteclock. Ga naar margenoot23Dese haet hebben de Joden tot verscheyden tijden gesocht tegen Christum int werck te stellen: welcke hem dan hebben willen stenigen, dat willen van eenen hoogen Bergh werpen, dan willen vangen, maer God heeft sulcks geweert, en̄ haer ‘tselve niet toe gelaten, tot dat de tijt gekomen was welcke daer toe van Godt was bescheyden, dan en heeft hy niet alleen toe ghelaten dat zy Christum vangen ende dooden souden, maer heeft deur den toom zijner voorsienigheyt daer toe geregeert. Wy lesen by Matheum int 26. Cap. Dat de Overste der Priesteren de Schriftgheleerde ende outste des volcks vergadert zijn geweest in de sale des hoogen Priesters Caiphe, ende hebben beraedtslaeght dat zy Jesum met list souden vanghen en dooden, maer zy seyden niet op het feest op dat daer geen beroerte onder het volc zy, hier besluytense dat het niet op de Feestdach soude gheschieden, ende Godt hadde besloten, dat het alsdan gheschieden soude. Daeromme heeft God selve de sake tegen haer besluyt moeten voort drijven.
Coornhert. Hier handelt Donderclock met vele woorden om te bewijsen ‘tgunt ick niet alleen niet ontkenne maer selfs deurgaens segghe, te weten dat Gods werck in desen is gheweest het matighen vander saecken, het stieren ten besten, het ordonneren van tijt, plaetse, meyninghe, &c. in alle’t welck geen quaet altoos en is gelegen. Waer toe waren dan alle dese woorden noodigh, om te bethoonen dat alle dese ommestanden als vande tijt vande geltgierigheyt Jude, vande veroordelinghe ons Heeren, vande maniere zijns doodts, van de eer-gierigheyt Pilati, vande openinghe van de zijde Christi, Edick drincken, lodt werpen op zijn kleederen, heel blyven zijnder beenderen, ende soo voortgaende inde volgende artijckelen. Arbeydende met veel woorden te bewijsen dat alle sulcks niet gheschiet is by avonture (wie seyt datte?) maer deur die beschickinghe ende besloten raedt Godes, wie loochent datte? Ende dus gedichte schaduwen ghemaeckt hebbende, komt ten laetsten te segghen van tweederleye Autheuren ende werck-luyden van’t lijden en̄ sterven Christi noemende den eenen goedt, te weten God, en̄ den anderen quaedt, namentlijck Judas, die Joden, Pilatus, en̄ ‘t Chrijghs-volck. Haelt hy dat niet uyt mijn boecxken, soo schrijft hy daer aen ten minsten ‘tselve (doch duysterder ende verwerder) dan hy’t in mijn boecxken heeft gelesen. Ga naar margenoot24 Fol. 79. Dist. 180. Fol. 80. Dist. 181. 182. en 183. Daer ick elck der voorschreven Autheuren heure oorsaken, eynden, ende werckingen wel onderscheydelijck toeschrijve. Dien’t lust mach’t daer lesen daer mede ick de navolghende artijckulen meer dan genoech beantwoort hebbe.
R. Donteclock. Ga naar margenoot25 Staet nu te besien wat God daer toe gedaen heeft, Godt heeft daer toe ghebruyckt Judam welcke de Euangelisten beschrijven dat hy Gierich ende een dief was. Ga naar margenoot26 Nu werdender wel vele gierige gevondē die niet terstont en zijn verraders: Dat dan de giericheydt Jude daer toe ghekomen is, dat heeft God also moeten beschicken, so heeft hy dan dese giericheydt deur den Sathan welck een dienaer Gods is tot straffe daer toe beweegt dat hy zijn meester soude verraden ende verkoopen, ende also isset deur beschickinge Gods geschiet dat Iudas gegaen is tot den overste der Priesteren ende haer die presentatie ghedaen heeft van Christum te leverē, daer deur is der overste Priesteren vorige besluyt te niete gedaen. Ende Judas heeft gelegentheyt ghesocht om zijn verraet te volbrengen. Dewijle dat nu Judas so wel een ander tijdt mochte verwacht hebben als die tijdt in de welcke sulcks gheschiet is, soo heeft God deur zijne verborgen kracht, in Juda moeten wercken, ,,dat hy juyst die tydt kiesen soude die God daer toe verordineert, ende besloten hadde.Ga naar margenoot27 Als nu Christus gevangen was ende inde sale vanden hooghen Priester gebracht, soo heeft Godt noch wonderlijck moeten wercken, want de wijle zy hem aldaer geoordeelt hadden, dat hy den doodt weerdich was, soo hadden zy mogen deur een oproer steenighen ende doodē, gelijck zy daer naer Stephanum ghedaen hebben, maer God heeft haer alsoo geregeert dat zy wettelijcken ende gherechtelijcken hebben willen met hem procederen, en̄ dat zy getuygen tegen hem hebben beleyt, Ga naar margenoot28,, op dat zy hem mochten voor den behoorlijcken rechter beklagen,, om deur hen ter doot veroordeelt te worden, als een quaet-doender en̄ dat het te beter also soude blijcken dat hy de straffe van onse schult droegh. Oock was van God te voren geordineert wat doodt dat hy soude sterven: te weten de doot des Cruyces. Dit en konde niet gheschieden, Ga naar margenoot29ofte hy moeste van den wettelijcken Rechter daer toe verwesen worden. Wy lesen oock dat Pilatus hem dichmael heeft willen los laten, dat hy hem heeft willen in de handē der Joden, selfs overleveren, om naer haer wet gericht te werden. Dat dit niet geschiet en is, en̄ dat Pilatus hem niet ontslagen en heeft, is deur beschickinge ende werckinge Godts geschiet, ende daer toe heeft Godt gebruyckt de ,,eer-giericheyt van Pilatus, ende de vreese van des volcks gunst te verliesen.Ga naar margenoot30 Dat hy tusschen twee moordenaren is gecruyset is deur de ,,beschickinge ende regieringe Gods geschiet op dat vervult soude werden, datter gheschreven staet, Ga naar margenoot31 hy is met den quaet-doenderē gerekent: dat zijn zijde open gesteken is, dat hem azijn te drincken is gegeven aen dē cruyce, dat de Chrijghs-knechten het lot op zijn kleederen hebben geworpen, dat zijn beenderen gelijck de Moordenaren niet gebroken en zijn, is geschiet niet by avonture, Ga naar margenoot32maer deur een bysondere werckinge ende beschickinge Gods, gelijck ‘tselve te voren by God besloten was. Daerom oock de Discipulen seggen Actor 4. Dat Herodes ende Pontius Pilatus met de Heydenen en̄ Joden t’samen ghekomen zijn teghen Christum, op dat zy souden doen het gene dat zijn hant ende zijn raedt besloten hadde dat gheschieden soude. Om te besluyten de eenige ende selfde geschiedenisse des lijdens en̄ stervens Christi, hoeft tweederley Autheuren en̄ werck-lieden | |
[Folio 536v]
| |
ghehadt, eenen goeden, ende de anderen quade: de goede is Godt, de quade zijn Iudas, de Phariseen, ende overste Priesteren, Pilatus, de Krijchs-knechten. Godt heeft zijn soone gheslaghen, de Joden hebben den Heere deur de Krijchs-knechten gheslagen ende ghedoodet, Judas heeft Christum ghelevert, Godt die heeft zijnen soone gelevert, Den goeden Autheur heeft een goede oorsaecke ghehadt, ende een goet eynde: de quade Autheuren hebben een quade oorsake ende een quaet eynde voor ghehadt. De goede oorsaecke is geweest de rechtvaerdicheyt Gods: want dewijle Christus onse sonden op hem genomen hadde, soo heeft Godt hem tot bewijs zijner rechtvaerdicheyt de straffe die de sonde verdient hadde opgheleyt, ende heeft hem gheslaghen om de sonde zijns volcks wille. Het goede eynde is gheweest de salicheyt der boetvaerdighen sondaren: de quade oorsake is geweest giericheyt, haet, nijt: het quade eynde is gheweest verdervinghe ende uytroeyinge Christi. Ga naar margenoot33Dese quade Instrumenten, welcke oock het heure ghewrocht hebben heeft Godt de goede werckman ghebruyckt om zijn goet werck te volbrenghen, Niet door slechte toelatinghe ofte bestieringe van’tgene datter gheschiede tot een goet eynde, maer deur heymelijcke ende verborgen werckinge, waer deur hy hare giericheydt, haeren haet ende nijdt als vruchten van hare verdorven aert ende natuere opgeweckt heeft om daer deur sulcks als hy voor genomen hadde uyt te richten.
Coornhert. Dit is waerheyt, voor hem al by my gheseydt met ernst, maer meynet Donderklock oock alsoo met ernst, hoe mach waer zijn dat hy hier vooren art. x. dese quade Instrumenten ofte werck-luyden niet anders en acht dan Roeden, Bijlen ende Zagen, die van een ander geslagen, geheven, ende getogen wordē. Sijn Judas, de Phariseen, overste Priesteren, &c. hier inne oock gheweest niet dan Roeden, Bijlen, ende Zaghen, so zijn zy hier maer gewrocht van Gode, sonder self yet te wercken, ende zijn mitsdien hier geen werckluyden gheweest, maer blooten Instrumenten die niet gewrocht en hebben maer gewrocht zijn, ende is also God alleen de Autheur ende de werck-man in dese geschiedenisse geweest. Alsoo seyt Donderklock hier vande tweederleye werck-luyden of vooren van de Roede, Bijle, of Zaghe gheen waerheyt, maer hier seyt hy waerheyt, en mitsdien hier voor geen waerheyt. Hier seydt hy veel dat Godt de goede werck-man dese quade Instrumenten ghebruyckt heeft om zijn goet werck te volbrengen: maer wel siende dat Godt in sulck ghebruyck niet gewrocht en heeft dan goet, ende datter nochtans in dit groote werck oock quaet ghewrocht is, welck quaet Godt self ghewrocht of toeghelaten moet hebben, ende hy Godt den werck-man van’t quaede niet opentlijck en derf maecken, ende hy die Toelatinghe of ledicheyt int wercken ofte veroorsaecken van’t quade niet en wil toelaten: soo seyt hy daer by dat Godt die quade ,,Instrumenten gebruyckt niet deur slechte toelatinge of bestieringe van’t gene datter geschiede ten goeden eynde, maer deur heymelijcke ende verborgen werckinge.,, Dits voorwaer oock geen heymelijcke en̄ verborgē uytsluyp van Donderklock: want ist een heymelijcke ende verborgen werckinge, hoe mach hy die kennen of weten? weet hy’t hoe mach’t verborghen zijn? te meer nadien hy self schrijft hoe ende wat die werckinghe is, te weten, ,,een opweckinge vande vruchten der verdorven aert ende natuere:,, op welcke verdorven aert ende natuere hier vooren art. xj. b. genoech gheantwoordt is, als oock noch hiernae sal volghen.
R. Donteclock. Ga naar margenoot34 Wt dese applicatie van de voorsienicheyt Gods tot dit alderschoonst ende heerlijckste exempel kont ghy lichtelijck afnemen ende oordeelen wat mijn gevoelen daer van zy, indien Dirck Volckaertsz. so volkomentlijck, het ghevoelen dat hy daer van heeft, op dit exempel gepast hadde, men soude veel klaerliijcker zijn meyninge hebbē konnen verstaen, ende lichtelijck het onderscheyt ‘twelck tusschen ons beyden is in desen stucke vernomen hebben. Ga naar margenoot35
Coornhert. Ick hebbe mijn seggen gheappliceert ofte ghevoeght soo ick dat beste ende klaerlickste konste, op dit werck in onsen Heer Christo geschiet, folio 81. distinc. 173. De leser sie wiens claerder, eygentlicker, ende waerachtiger is. Immers of Donderclock niet meestendeel met mijn Kalf hier ploeght. Ga naar margenoot36Donderclock mach’t zijn affectien wijten dat hy mijn meyninghe aldaer niet claerlijcker kan verstaē, maer ick mach’t zijn onbedachtheyt wijten, dat hy my bestaet te berispen in mijn schrijven, daer af hy self bekent die meyninge niet claerlijck verstaen te hebben: ‘tis wonder dat hy antwoort eer hy verstaet.
R. Donteclock. Ga naar margenoot37 Ick vinde dese woorden in het Boecxken van D. V. fol.76. distinc. 174. Godt voorsach van eeuwicheyt des werelts versoeninge in de offerhande zijns onbevlecktē Lams, ende wilde dat het gheoffert soude worden. Hier en weet ick niet hoe hy dat Ga naar margenoot*voorsien verstaet, of hy niet en bekendt ghelijck mijn gevoelen is: Dat God dat selve van eeuwicheydt naer zijne Goddelicke wijsheydt alsoo verordineert, besloten, en̄ gedecreteert heeft, dat de werelt deur de offerhande zijns soons versoent soude werden. Coornhert. Hier seydt hy self dat hy niet en weet hoe ick dat woordeken Voorsien verstae: wat doet hy dan anders in’t wederlegghen van mijn schrijven dan blint-potten? Hier sie ick in hem die selve onwijsheyt die in zijn mede-Broeder Arnolde tot Leyden bleeck, als die my antwoordende op mijn seggē dat hy niet en verstont (soo dese Donderclock en hy Arnoldus self onder heure hant-tekenē aen my hebben geschreven) zijn onwijsheyt thoonde ende voorts verstommende schande behaelde: maer wil hy weten hoe ic die woordekens God voorsach, versta, hy lese sonder partydicheyt (kan hy) d’ommestanden die sullen hem verklaren mijn meyninge daer te zijn. Dat God het lijden in zijnen Heylighen wil ende ordonneert lijdelijcker wijse, ende dat Godt niet en wil, maer toe-laet het aen-doende werck sulcx lijdens der Godlosen of vervolghers: soo dat God wil dat de zijne onrecht | |
[Folio 537r]
| |
lijden, maer toe laet dat die vervolghers onrecht doen. Ende dat God uyt zijn voorsienigheydt, en̄ ontwijffelijck weten decreteert ende ordonneert. Maer geensins uyt zijn decreet of ordonneringe voorsiet.
R. Donteclock. Ga naar margenoot38 Daer na vinde ick daer onder ghevoeght dese woorden God voorsach oock den moortgierighen aert der Jootscher wolven soodanigh te sullen wesen, datse dat onnosele Lam onder hunluyden komende verscheuren souden. Dewijle ick mercke dat hy de Ga naar margenoot39 verdorventheyt der menschelijcker naturen deur dē val, Ga naar margenoot40 ende de nootsakelijcke geneychtheyt tot het quade verwerpt, Ga naar margenoot41ende acht dat der Joden haet ende nijt teghen Christum Ga naar margenoot42 vermijdelijck was, ende niet nootsaeckelijck deur de aenghe-erfde verdorventheyt: Soo schijnt zijn meyninghe te wesen ofte dat het by Godt in zijne eeuwige wijse raet niet besloten noch ghedecreteert is dat Christus voor de sonden opgeoffert souden werden: ofte so hy sulck eeuwich decreet ende raedt Godes bekent, dat die selvige nergens anders op gefondeert is, dan op Ga naar margenoot43de voorwetenschap, waer mede Godt te voren wiste dat de Phariseen ende overste der Priesteren, hoe wel het in haer Ga naar margenoot44 macht ende wille stont sulcx niet te wesen, nochtans moort-gierich souden werden, waer uyt dan volght, so de Ioden anders gewilt hadden Ga naar margenoot45 (gelijck zy konden) dat God dat middel tot verlossinge der menschen niet en soude verordineert noch zijnen sone gesonden hebbē. Ga naar margenoot46 Daer tegen gevoele ick als oock te vooren aenghewesen wort, dat Godt van eeuwicheyt absolutelijck besloten heeft, dat zijn Soone opge-offert en̄ gestraft soude werden voor de sonden des werelts, ende dat hy dat selve deur de giericheyt Jude, haet ende moort-giericheyt der Joden, als rechte ende nootsakelijcke vruchten van Ga naar margenoot47 hare verdorvene natuere uytgerecht ende volbracht heeft, die selvige daer toe opweckende ende gebruyckende Ga naar margenoot48 deur een rechtveerdich oordeel tot straffe haerder voorgaende sonden.
Coornhert. Ga naar margenoot49 De verdorvenheyt der menschelijcker natuere deur Adams val ende de nootsalijcke gheneytheyt tot het quade (soo ghylieden die leert) en magh ick geensins aennemenen ter tijdt toe dat ick bewijs sie uyter H. Schrift ende niet duyster collectien uyt menschelijck vernuft. Ga naar margenoot50Van dese nootsaeckelijck ende oock macht om te vermijden hebbe ick naecktelijck in de 158. ende 159. navolghende distinctien ghehandelt daer wijse ick den leser om een selve saecke niet dickmael te seggen. Ga naar margenoot51 Hier is hem mijn meyninge wederom een raetsel segghende soo schijnt zijn meyninghe te wesen. Dat Godt niet en heeft besloten dat Christus voor die sonden soude opgheoffert werden: of dat sulck decreet Godes nergens anders op gefondeert en is dan op die voorwetenschap. Ende want ick houde dat het inder Joden macht stont niet moort-gierich te wesen soo besluyt Donderclock daer uyt dat Godt dat middel tot verlossinge der menschen niet verordonneert noch zijn Soon ghesonden en soude hebben. Hier segge ick neen toe, ende dat hy dat uyt mijn schrijven wel hadde behoren te verstaen mijn meyninge te zijn dat Godt die opofferinghe Christi voorsien, ende die tijt, middelen, plaetsen, maniere, ende alles geschickt heeft ghehadt (soomen sien mach in mijn boecxken) maer geensins die haet, nijt, en̄ lust tot dooden inden Joden gewilt gedecreteert noch veroorsaeckt, oock mede dat sulck voorsien Godes, den Joden tot dat quaet werc geensins gedwongen noch veroorsaeckt en heeft gehadt, maer dat zy macht hadden om sulcx te vermyden, ende dat al des niet te min Godes voorweten seker ende vast bleef, gelijck mijn weten dat ick nu dit schijve ontwijffelijc seker ende vast is, Ga naar margenoot52niet tegenstaende sulck mijn weten my tot dit schrijvē geensins en dwingt noch veroorsaeckt, alsoo ick vrye macht hadde ende noch hebbe om dit schrijven te laten. Want by Godes wetē is voor noch na maer alles tegenwoordigh in een voor-oogentlijcke eeuwigheyt, soo voren is gheroert vande spiegele opt 5. arti. ende wert voorweten genoemt na onse wijse niet na Godes aert ende eygenschappe. Mach dan oock sulck tegenwoordich weten Godes wancken of missen? Ende bekenne daeromme dat sulck eeuwigh decreet ende raet Gods ghegrondet is op de waerheyt en̄ onbedriegelijcke wetenschappe Godes, die niet en mach missen. Ga naar margenoot53 En̄ om vander Joden verdorvenheydt te gaen op Adam self die zy segghen oorsake en̄ wortel van sulcke verdorvenheyt der Joden te wesen: So staet te mercken of Adam mede nootsakelijck moeste sondighen en die menschelijcke nature daer deur verdervē, als die Joden door die verdorven nature nootsakelijck dit quaet werck van Christum te haten, te benijden en̄ te dooden moesten doen (soo hy seyt) dan niet, moest Adam nootsakelijck en̄ onvermydelijck sondigen en̄ mitsdien de nature verderven, wie anders dan God salmen mogen oorsake maken van Adams sonde en̄ verdorven nature. Ga naar margenoot54Maer seyt Donderclock dat Adam self voort sondigē vrye wille-keur en̄ macht hadde om te sondighen of Gode te gehoorsamen, so hy onghetwijfelt sal moeten doen, wil hy niet opentlijck God oorsake maken vande sonde ende ‘tquade, so sal uyt sulck zijn seggen ‘tselve moeten volgen, Ga naar margenoot55dat hy onbedachtelijck uyt mijn seggen wil trecken: te wetē dat so Adam anders gewilt hadde (gelyck hy konde) dat Godt dat middel tot verlossinghe der menschē niet en soude verordonneert, noch zyn Sone ghesonden hebben. Dat heeft dan ymmers gehangē aende wille-keure der eerster menschen, hoe mach Donderclock hier zijn eeuwigh absolut decreet en̄ Predestinatie Godes (so hy met de zijne die leeren) onveranderlijck of seker doen blijckē? En̄ hier inne valt hy met zijne twee meesters door’t leerē dat God eerst ordonneert en̄ decreteert ende daer uyt voor-weet, maer alsmen hout: Dat Godt niet en is sonder alwetenheyt en̄ voor-weten of tegenwoordige aenschouwinge aller toe-komende dingen (so voor op’t 5. artikel breeder verclaert is) en̄ dat hy mitsdien niet sonder sulck voor-weten en ordonneert, het welck niet en dwinght oft nootsaeckt, so vermijtmen veylichlijck sulcke verderffelijcke dolingen ende Gods lasteringen. Ga naar margenoot56 In’t voorder verklaren van zijn gevoelen seyt Donderclock dat God sulck quaet werck aen Christum volbracht heeft door Iudas gierigheyt en̄ der Ioden haet en̄ moort-gierigheyt als nootsaeckelycke vruchten haerder verdorven natuere: die hy daer toe op weckt door | |
[Folio 537v]
| |
,, een rechtvaerdigh oordeel tot straffe haerder voorgaende sonden.,, Dese voorgaende sonden mochten zy selve ghemijdet hebben of niet. Mochten zy die gemijdet hebben, so mochtē zy oock die ordonnantie Godes hier inne te niet gemaeckt hebben. Mochtē zy dan oock niet vermijdet hebben maer nootsaeckelijck sulcx doen om die verdorvenheyt der natueren, henluyden door Adams sonde buyten haer toe-doen of schulde op ghekomen: hoe mocht God henluyden rechtvaerdelick daerom ghestraft hebben? rechtvaerdelick segge ick, niet na der menschelijcke versierde (verborgen oordelen en rechtvaerdigheyt diemen Gode toedicht) maer nae de Godlijcke ware rechtvaerdigheyt, door zijnen H. Gheest inde Schrifture geopenbaert. Seyt die niet naectelick dat de Sone des Vaders misdaet niet en sal dragen, Dat elck zijn eygē last sal dragen. Dat God elck oordeelen sal na zijne eygen niet eens anders wercken? 2. Cor. 5. 10. Eze. 18. 20. Ier. 31. 29. 30. Deu. 24. 16. Gal. 6 5. Pro. 9. 12. Eze. 14. 13. 14. Psal. 62. 13. Mat. 16. 27. Ier. 17. 10. 32. 19. Rom. 26. Eze. 33. 13. 20. Deut. 24. 16. Gen. 18. 23. 2. Cor. 5. 10.
R. Donteclock. Ga naar margenoot57 Ick bevinde een beschrijvinge vande Toelatinge Gods pag. 26. dist. 53. dat het is een geheugenisse Godes van’t quade datter geschiet, sulcks dat God gantsch ledigh is in’t willen of doē vande sonde ofte ‘tquade, doch also dat hy ghebenedijt altijdt daer beneven werckende is int bestieren ende matigen der dinghen die sondelick gheschieden, ten besten eynde, en̄ dit so wel aenden personen eenighe tot oeffeninge der deughden, ende eenige tot straffinghe der sonde, als oock in’t schicken van tijdt, plaetse, wijse en̄ mate, boven ende buyten de welcke geen schepsel yet vermach.
Coornhert. Siet wat in dese beschrijvinge gebreeckt, of daer eenighe merckelijcke ommestanden zijn vergheten. Immers Donderklock self steltse hier getrouwelijck, ende laet die oock onberispt.
R. Donteclock. Ga naar margenoot58 Ick hadde gaerne gesien dat hy dese Toelatinghe op dit voorghestelde exempel geappliceert hadde, ghelijck ick naer mijn gevoelen die gheappliceert hebbe te kennen ghevende wat God toegelaten, ende wat hy selve deur die quade Instrumenten ghewrocht heeft. Ga naar margenoot59 Hy heeft toeghelaten en niet gewrocht die haet ende nydt der Ioden, ende de quaede wille die zy in de gantsche gheschiedenisse gehat hebben. Ga naar margenoot60Hy heeft oock toeghelaten ende niet ghewrocht die giericheyt Jude: maer al wat uyt dese haet ende quaede wille, Item uyt dese giericheyt ghevolcht is, tot het eynde toe, dat is, tot de opofferinghe Christi, is deur verborghen kracht ende werckinghe Godes gheschiedt tot executie ende volbrenginghe van zijn eeuwighe raet, de welcke Godt ende den Menschen profitelyck was. Daeromme oock God deser Instrumenten quade wille gebruyckende in’t quade, ‘twelck daer deur geschiet is, geen schult hebben en kan, maer de Menschen.
Coornhert. Hier schijnt dat hy gaerne ghesien hadde dat ick op dese Toelatinge het gestelde exempel geappliceert hadde. Siet Leser of icks niet gedaen hebbe Fol. 81. Distinct. 173. &c. So dichtmen een schijn-gebreck in eens anders schrift, en̄ so schijnt zijn self werck volmaeckt. Daer na seyt Donderclock dat God toe gelaten ende niet ,, gewrocht heeft die haet en̄ nijdt der Joden ende die quade wille die zy in de gantsche geschiedenisse gehadt hebben, hy heeft oock toe gelaten ende niet ghewrocht die gierigheydt Iude.,, Merckt hier doch leser op des waerheyts cracht en deser luydē kijf-lust. Die waerheyt self doet Donderclock self hier opentlijck toestemmen ‘tgene ick self doorgaens segge ende dat so claerlijck en̄ naeckt als icks soude weten te seggen. Wat is mijn segghen doch anders dan dat God het quade toe laet deur mijn gantsche drie boecxkens? wat segge ick meer, dan dat God het quade niet en werckt? wat God niet en werckt daer inne is hy ledigh. Alle dese dingen seydt hier Donderclock self, wat volght daer doch anders uyt dan dat Godt daer inne ledigh is geweest? Hier inne dan dat die hooft-sake is en̄ daer inne ick bysonder oneens ben met Calvijn ende Beza is Donderclock (so hy hem hier gelaet) met my eens: hy mach sich dan bedencken of hy ooc recht schrijft int 3. artijckel zijns voorredens in desen daer hy seydt: zijn gevoelen hier in over een te comen met die meyningen Calvini en̄ Beze, ick ben seker dat Beza hem Donderclock des geen gestant en sal doen. Sijn wy’t dan eens daer inne: Dat God het quade toe laet ende dat Godt het quade niet en werckt, wat port dese luyden sulcx in my te berispen, te weder-spreken en̄ ‘tgene zy selfs seggen, en sulcx voor waerheyt houdende, in my als leugentael te bevechten? (gemerckt hy ende ick in andere wichtige saken oneens en doende zijn) mach dat oock gheschieden met een goede conscientie.
R. Donteclock. Ga naar margenoot61 Met namen soude ick hier gaerne weten of dat voornemen Jude van zijn meester uyt gierigheydt te verraden, alleen uyt Juda en̄ by gevalle sonder Godes verborgen werckinghe voort gekomen is, so dat het God alleen voorsien, ende te vooren gheweten heeft, dat Judas dat voornemen soude, ende niet en heeft ‘tselve voornemen self deur de gierigheyt ende zijnen dienaer den Duyvel in hem verweckt, dat is heeft zijn gierigheydt daer toe gewent dat hy soude voornemen zijn meester te verraden, ende dat tot de volbrenginge van ‘t ghene ‘twelck te vooren gheschreven was dat een van zijn dis-ghenoten hem verraden soude.
Coornhert. Hier schijnt Donderclock terstont vergheten te hebben zijn selfs segghen xx. b. Niet anders dan of hy gebalamiseert hadde. Seyt hy dat hy ,,geerne soude weten of dat voornemen Iudæ om zijn Meester te verraden alleen uyt Iuda ende by ghevalle sonder Godes verborghen werckinghe voorts ghekomen is, &c.,, Hier wroet hy al weder inde verborgē werckingen Godes hem onbekent. Ende hier arbeyt hy stracks weder om Godt niet ledich, | |
[Folio 538r]
| |
maer een mede-wercker te maecken in dat quaede werck van verraden, of meynt dese Donderklock dat verraderije minder quaet is: dan giericheyt, nijt, ende haet. Heeft God dese quaden toeghelaten, ende self niet ghewrocht so Donderclock self naectelijck (maer buyten zijn weten soot blijckt) belijdet. Hoe soude Godt die verraderije self ghewrocht ende niet toegelaten hebben. Soo is alle onwaerheyt strijdigh teghen sich self, ende soo verwert alle misverstant den stouten. Ende Donderklock vaert met dese impertinentie voort, makende vele woorden uyt eenen Judam ende van dese giericheydt Jude, recht of hy tijt te veel hadde ende lust in ydele dinghen. Hoe arbeyden die onledighe curieuse menschen om den goeden God immers oock onledich ende doende te maken int quade.
R. Donderklock. Ga naar margenoot62 Hier moet ick wat stellen, Ga naar margenoot63dat ick ghelesen hebbe inde voor-reden van Castellions dialoghen vande Predestinatie ‘t welck hier toe dient, daer stelt de Autheur vande Prologhe het exempel van Juda voor, ende bekent dat Godt verordineert hadde, dat hy Christum soude verraden, ende meynt dat het niet van nooden en was, ghelijck Castellio ghedaen heeft, dat Godt’t selve niet ghedecreteert, maer alleen voorsien heeft, dat Judas dat doen soude, ende excuseert hem daer seggende, dat Castellio’t selve alsoo ghevoelt heeft deur een yver tot Godts glorie, op dat hy immers Godt van ongerechticheyt vry soude houden, maer seght dat sulcks niet van noodē en was, dewijle Judas deur zijn sonden sulcx wel verdient hadde, ende het openbaer is, dat God rechtvaerdelijck d’een sonde met d’andere pleeght te straffen, hy seght voorts, Ga naar margenoot64dat het langhe te vooren van Godt verordineert was, dat een vande huys-ghenooten Christi hem verraden soude, dat heeft Godt tot zijner tijt volbracht, ende om sulcks te volbrengen heeft hy gemaeckt dat Christus int getal zijner Discipulen Judam soude verkiesen, welcken de Euangeliste Joannes beschrijft een dief ende vol giericheyt gheweest te zijn. Dese giericheyt heeft Godt willen openbaren ende straffen, als hy die selfde ghebruyckt heeft om zijnen Sone tot de schandelijcke doodt voor de salicheydt des wereldts over te gheven. Want het is klaerder dan het bewijs behoeft, dat Judas alleen deur giericheyt om zijn meester te verraden beweegt is. Welcke schandelijcke sonde (dewijle hy Gods wille onwetēde uytrichtede) daer deur rechtvaerdelijck gestraft is.
Coornhert. Hier doet Donderklock wat, ‘twelck soo het van my gedaen ware ick seecker ben dat hy ende de zijne my bespotten souden. Want Donderklock siende dat hy gearbeyt hebbēde om mijn schrijven op dit exempel van de Doot ons Heeren te bewijsen onrecht: Het selve niet gedaen, immers niet aenghevochten, ja dat meer is in die hooft-sake des gheschils, mijn segghen toeghestaen ende klaerlijck beleden heeft gehadt: namentlijck daerinne dat Godt het quade toelaet ende niet en werckt, ende des niet te min terstont daer op niet seer eerbaerlijck noch omsichtelijck arbeydende om alsulcks te weder-spreecken, verlaet hy mijn schriften en soeckt onwijselijck een kindisch sluypgat om hem te bedecken, haeldt voort eenen onbekenden quidam prologhe-maker ende contrerolleur van Castellions Dialogen, laet Dirick Volkertsen dien hy aenvecht staen: seyt die dees prologe heeft ghemaeckt hout van dese sake soo ende soo. Laet hem daer mede duncken (voorwaer onwijselijck) dat hy Dirick Volkaertsz. seggen (niet teghenstaende hy Donderklock self door die Almogende waerheyt al verwonnen was, ende’t gene hy aenvecht beleden hadde) met klaere woorden te schande ghemaeckt hadde. Is dat niet een spottelijcke saecke? Donderklock besluyt daer uyt dese Prologh-makers segghen zijn eygen seggen niet anders dan of die Prologh-makers woorden Bybelsche schrift waren. Hier bekent dese Autheur van desen Autheur dit en̄ dat: seyt Donderklock: Lieve wat gaet my dat doch aen? Hebbe ick in de woorden van den Autheur die ick niet en kenne ghesworen? Jae seyt Donderklocke Ga naar margenoot65 die Autheur seyt dat Castellio sulcks self namaels ,,gesien ende’t selve (soo hy langer geleeft hadde) verandert ende verbetert soude hebben ghehadt,,: wat weet dat dese selve Autheur? was Castellio soo famulier met hem, hoe komt dat hy van hem niet en heeft geweten waerom hy zijn boecxkens by zijn leven niet liedt drucken? maer genomen of dese Auther al schoon hier wiste immers ghenomen Donderklock met ware ende vaste redenen bewees van de schriften van Castellio self dat zijn meyninghe in dit stuck van Juda oock sulcks als die voorschreven Autheur seyt gheweest ware: wat soude hem dit helpen of baten, om my te doen blijcken dat ick in desen (daer Donderklocx eyghen woorden’t gunt ick hier af houde self naecktelijck belijden) onghelijck hebbe? Of meynt Donderklock dat Castellio nergens dolen mach, meynt hy dat, so is hy bedrogen. Niet teghenstaende ick gaerne bekenne dat ick in een bladeken van Castellions schriften meer waerheyts, meer Godvruchticheyts, ende meer stichtelijckheyts vinde, dan in alle de boecken Calvini ende Beze. Maer of ick noch al schoon toeliet, dat Godt Jude giericheydt bestraft heeft met verraderije, wat sal Donderklock daer uyt doch konnen besluytē, dat tot bewijs mach dienen dat God niet toelaet het quade, maer dat selve werct. Dit wedervechte ick. Dit staet hy voor. Hy inferere wat hier uyt dat hem tot sulcx zijn voornemen, tegen zijn eygen woorden en̄ belijdinghe mach helpen, ende en sal daer mede noch niet altoos mogen vorderē. Of weet hy niet dat God die gene die de liefde der waerheyt niet aenghenomen hebben om saligh te worden, daeromme henluyden toeseydt een werckinge der dolingen, so dat zy die logenē geloven. Als dan al schoon God sonde straft met sonde wat quaedt doet Godt daer inne. Van’t goedt dat Godt inden quaden doet (te weten rechtvaerdich straffen) en is hier geen geschille: maer of God self inden quaden yet werckt of veroorsaeckt dat quaedt is, dat of hy sulck quaet niet en werckt maer toe laet is al’t gheschille.
R. Donderclock. Daer naer seydt de selve Autheur, soo en moestmen dan Godts onveranderlijcke decreet dat een vande Discipulen Christi hem verraden soude, welcke Discipel soude wesen | |
[Folio 538v]
| |
Judas Isachariot, niet loochenen, maer men moeste verklaren, hoe het behoort verstaen te werden, op dat niet alsmen loochent dat openbaer ende blijckelijck is den wedersprekeren der rechter waerheydt, daer deur oorsake gegeven worde om de waerheydt te bespotten. Dit ende andere dinghen hadde Castellion ten laetsten self ghesien en̄ bekent ende soude alle het ghene dat tegen die meyninghe in dese zijne boecxkens mochte staen verandert ende verbetert hebben, maer van de doodt verrascht zijnde heeft sulcks niet konnen ghedaen. Hier bekendt den Autheur van dese voorrede, Godts ordonnantie, Godts wille ende werckinghe geweest te zijn, dat Judas zijn meester verraden heeft, ende dat hy’t niet simpelijck voorsien heeft, seght oock dat Castellio dit ten laetsten oock heeft ghemerckt, gheeft met eenen te kennen hoe dat Godt de Heere daer in vry ghehouden kan werden van ongherechticheyt, te weten alsoo: Dat Godt anders niet en heeft ghedaen dan met een grooter sonde te straffen de voorgaende gierigheyt Iude.
Coornhert. Waer toe dient toch al dit spotlijck invoeren van desen Prolooghmakers seggen: om dat Donderclock siende dat hy Dirick Volckerts seggen: dat hy bestont te wederleggē, self moeste bekennen waerheydt te zijn, hem Dirick Coornhert verlaten eenen onbekenden voor hen brenghen Castellionen in den schijn verwinnen, en̄ so victorie vechten soude? Sulcke spiegel-vechterije mach kinderen maer geen mannen verdooren.
R. Donderclock. Ga naar margenoot66 Dit laetste vinde ick oock by Dirick Volckertsz bekent te zijn ,, Pag. 55. distinct. 120. Het en ,,is niet quaet, maer rechtveerdigheydt, daer sonde gestraft wert met sonde. Ga naar margenoot67
Coornhert. Eyndtlijck komt hy weder op mijn schrift houdende als hier boven daer af hier vooren oock wat af is gehandelt ende stelt Donderclock dit mijn segghen daer naecktelijck sonder erghens toe te appliceren als oock het xix. artijckel hier voren.
R. Donderclock. Ga naar margenoot68 Het ghene dat ick voorts vinde in de beschrijvinge van de toelatinge Gods by Dirrick Volckerts ghestelt wensche ick wel particulierlycker te verstaen, want hy bekent aldaer dat God werckende is, in’t bestieren en̄ matigen der dingē die sondelijck geschieden, ende oock int schicken van tydt plaetse, wyse en̄ mate. Ga naar margenoot69 Hier soude ick gaerne weten of het verraedt Jude niet en is gheweest een wijse streckende tot de overleveringhe Christi tot de doot, welcke God besloten hadde, ende of God die wyse niet geschickt heeft, daer nae of de overleveringe Christi inde handen Pilati, en̄ de valsche beschuldigingen, daer mede zy hem beswaerdē, niet en is geweest een wijse tot het voornemen Godt dienende, en̄ of dieGa naar margenoot70 van God geschickt is. Ten derdē of het niet en is gheweest een wijse daer toe, Ga naar margenoot71 dat Christus niet en is gesteeniget maer gecruyciget ende of God dat Ga naar margenoot72 niet beschickt, bekendt hy dit, soo staet hy oock toe dat God dit al t’samen deur zyne heymelycke kracht gewrocht heeft. Ga naar margenoot73 Wederomme soude ick gaerne weten of het niet en is geweest een tyt tot het voornemen Godts dienende, dat Judas juyst naer het eten des Paesch-lams zijn verraedt volbracht heeft, sonder te verwachten tot naer den feestdagh van Paesschen, Ga naar margenoot74 en̄ of sulcx niet van God Ga naar margenoot75beschickt is. Bekent hy’t selve so moet God in Juda ghewrocht hebben, ende het en is inde macht vā Judas niet geweest dat hy’t langer soude uytstellen. Ga naar margenoot76 Kortelijck dewijle hy alle circunstantien die in een geschiedenisse souden meugen vallen, genoemt heeft, ende bekent datse al t’samen vanden Heere geschickt worden Ga naar margenoot77 so volgt dat daer int minste niet gheschiet en is, dat God niet in Juda, de Joden en̄ Pilato soude gewrocht hebben, en̄ dat daer anders niet vry en was vande werckinge Gods dan den haet, Giericheyt, ende quade wille deser Instrumenten. Ga naar margenoot78
Coornhert. Ten alder laetsten wenscht hy Donderclock wel wat particulierlijcker te verstaen ‘tgene hy by my voorts gestelt vint inde beschrijvinge vande toelatinge Godes, recht of die mijne beschrijvinge duyster ware. So Donderclock my sulcks af hadde ghevraegt, ick soude my self rondelijck en̄ particulierlijck op zijn vraghen verclaert hebben gehadt: so hadde hy mogen weten waer tegen hy wilde schrijven, daer hy nu blint-pottende antwoort (so hier uyt hem selfs blijckt) eer hy verstaen heeft, ‘twelck geen wijsheyt noch eere en is, en een Leeraer geenssins en betaemt.Ga naar margenoot79 Doch wil ick van’t gene ick verstae gaerne en̄ naecktelijck antwoorden op eene wijse: Te weten op het verradersche werck Jude (daer Donderclock soo veel af spreeckt) daer mede oock gheantwoordt sal zijn op alle dese andere circunstantien, alsoo men uyt dese al d’andere wel kan verstaen. Tot alle dit segge ick Ja, in deser wijsen: Ga naar margenoot80gelijck God voorsien ende geaenschout heeft van eeuwigheyt dat hy gebenedijt zijn Lammekens, sendende onder de Wolven, ‘tselve souden vermoorden: sonder nochtans dat hy die Wolfsche moort-lust inden Phariseeusche Wolven wrachte, maer henliedē als beudels bereyt sach om moort te bedrijven: heure eyghen moordt-lust die hy in henluyden vant (maer niet en wrochte) heuren moort-lustigē boge op zijn Lammekens stierde: also mede voorsach God van eeuwigheydt dat die gierigheydt Jude in hem een verraderije aen’t Lammeken soude wercken op hope van onrechtvaerdigh gewin, daer hy middel saghe, welcke gierigheydt en̄ oock verraderie God in Juda vant maer niet en wrochte, maer also schickte ende stierde op het onnosele Lam Godes, sulcks dat niet Godt, maer Judas dese verraderije in Juda wrochte, ghelijck by den onmatighen volghers van heure lusten, niet die soeten ende goeden wijn maer die daet-vaerdighe onmatigheyt, der dronckenschap werckt ende veroorsaeckt in den onmatighen. Of God het quade toelaet, dan self werckt is al’t geschil in desen handel. Ick segge dat het God toelaet en̄ niet en werckt, Calvijn | |
[Folio 539r]
| |
ende Beza segghen dat Godt het quade self werckt, maer niet toelaet. Donderklock bestaen hebbende mijn seggen te wederspreken heeft overtuycht van zijn Conscientie self met my teghen Calvijn ende Bezam moeten seggen dat Godt het quade toelaet ende niet en werckt. Behoorde nu Donderklock hier oock yet meer tegen te wroeten? Ick achte neen alsmen oprechtelijck wil handelen, maer te segghen Dirick Volkaertssen Coornhert heeft recht daer inne, dit niet teghenstaende so pooght Donderklock hem aent vlot gras te houden, nu hem den wal ontgaen is, ende bestaedt hier ymmers noch Godt te willen toeschrijven een sondelijck ende schandelijck werck te weten verraderije, al niet teghenstaende hy self bekent, alst so komt uyt rechtvaerdighe straf van voorgaende sonde, dat sulck werck dan noch over Godes zijde niet quaedt maer goet zijn soude. Dit alleen is doorgaens mijn seggen, dit stae ick voor met waerheyt tot Godes eere, ende dit ghetuyge ick dat Godt niet quaets en werckt, maer toelaet. Wat mach Donderklock nu hem desen wal ontgaen is, te weten dat Godt self het quade soude wercken (‘twelck soo lasterlijck als valselijck by Calvijn ende Beza Gode wert toegheschreven) dat vlot gras helpen dat Godt sonde met sonde straffende, ende niet quaets daer aen doende: die verraderije in Juda ghewrocht soude hebben? of lust hem als die Heydenen heuren Juppiter doen, onsen Godt met sulcke schandelijcke wercken als bedriegherije, hoerderije ende verraderije te vereeren? Dit bearbeydt hy doorgaens met zijn Ga naar margenoot81verwecken verborghen werckinghe ende volbrenginghe, dat hy Gode toe schrijft te doen soo vooren ghesien is. Ga naar margenoot82 Soecktmen so die eere Godes? Ga naar margenoot83 Ga naar margenoot84 met de wercken die de H. Schrift dē Duyvel toe-eygent, Gode toe te schrijven? Ga naar margenoot85 Wel aen laet ons dit nemen als dat der Zonnen wermte in een doode prije den stanck verweckt maer niet en werckt noch veroorsaeckt: ghemerckt die anders oock nootsaeckelijck in den bloemen geen lievelijcke reuck verwecken, maer vuyle stancke wercken ende veroorsaecken soude: Wat helpt dit tot bewijs dat Godt het quade niet toelaet maer self doet? Wien salmen hier dien stanck toeschrijven? Der Zonnen wermte alleen? Neen des diers ziel-loosicheyt (laet my so seggen) alleen? neen. Maer die t’samen comste vande wermte ende’t doode vleesch. Soo machmen dan oock niet met de waerheyt segghen dat Godt die verraderije wrachte in Juda, want dit is opentlijck valsch, ghemerckt die Sonne van Godes rechtvaerdighe straffe over die giericheydt Jude haer werckinghe van stinckent maken niet in hem en mochte ghehadt hebben, indien Judas door die zijne doodtlijcke sonde van giericheyt niet strafbaer ende een doode krenghe en waere gheweest. Qualijck seyt dan Donderklock, die Autheur van de Prologhe ende wiet anders mach zijn, dat Godt die verraderije in Juda gewrocht soude hebben. Ende qualijck dient dat noch al toeghelaten zijnde teghen die waerheydt, dat Godt daer aen yet quaets ghedaen oft ghewrocht soude hebben, ten waer men wilde seggen dat Godt int rechtvaerdelijck straffen quaedt doet. Nae dien dan Donderklock in d’onderscheyt by my ghestelt int gedruckte boecxken nergens inne heeft weten te straffen immers nae dien hy self my toevallende heeft moeten bekennen, dat Godt toegelaten ende niet gewrocht heeft die hate ende nijdt der Joden ende die quade wille die zy in de gantsche geschiedenisse gehadt hebben (daer tegen Calvijn ende Beza opt hoochte strijden, ende tusschen henluyden ende my alleen het gheschille om is) sulcks dat daer die toelatinghe Gods van’t quade by hunluyden geloochent ende by my bewesen oock hier toeghelaten moet werden by Donderklock. Ga naar margenoot86 Ende die selve int beginne seyt dat ick te recht aenwijse datter veele goets ende oock veele quaets geschiet is int lijden ende sterven Jesu Christi, en hy (Donderklock) ,,acht dat so wie dat recht verstaet ende wel weet te onderscheyden, wat God ende wat de boose menschen toegeschreven moet werden, dat die selve lichtelijck alle andere spreucken ende exempelen die voorsienicheyt Gods belanghende sal konnen verstaen ende daer van oordeelen.,, Ende de Heere door mijn penne Fol. 79. distin. 180. fol. 80. distin. 181. 182. ende fo 81. distin. 173. (‘tbehoorde 183. te zijn) klaerder onderscheydt ghestelt hebbe. Wat Godt ende wat de boose menschen toegheschreven moet werden, dan ick noch by yemanden heb gelesen (dat weynich is, daer moghender mijns onwetens zijn die veel beter stellen) welcke mijn onderscheyt hy Donderclock meer weet na te volghen, dan te berispen: Soo gheve ick hem te bedencken of hy oock met recht teghen zijn eyghen segghen my bestaet te benemen het wel verstaen ende oordeelen vande voorsienigheydt Godes. Ga naar margenoot87 Voor’t lesen can dit schrift hadde ick nimmermeer konnen ghelooven dat die kijf-lust Donderclock soo gantschelijck zijn oordeel benevelt hadde, als ick hier bevinde. Hij seyt int beginne zijn meyninghe Calvini ende Beze. Soo schijnt hy dan mijn meyninghe als de zijne teghen zijnde te willen berispen: waer toe soude hy oock anders die moeyten van’t schrijven ter handen nemen? Int midden seyt hy naecktelijck ‘tghene ick plat tegens Calvijn ende Beza meyninge bescherme, te weten: Dat Godt het quade als den haet, nijdt, &c. toelaet ende niet en werckt. Immers in’t eynde besluyt hy’t noch daer mede, segghende dat de hate (giericheyt ende quade wille deser Instrumenten (meynende Judam, die Joden, ende Pilatum) vry was vande werckinghe Godes. Wat segghe ick doorgaens doch anders? Is hy Dondercloc int hooft ja eenighe stuck deses gheschilles eens met my, die daer inne plat oneens ende strijdich ben teghen Calvijn ende Beza (soo mijne boecxkens betoonen) Hoe mach hy Donderclock met hemluyden eens daer inne zijn. Dit seyt hy nochtans opentlijck. Dit wederstrijdt malkanderen opentlijck, ende dit betoont opentlijck dat hy vande luyden is: Ga naar margenoot89 Die vande liefde, goede conscientie, ende ‘tgheloove afghedoolt zijnde, verkeert is in een ydel gheclap, willende wesen Doctoren des wets, self niet en verstaen, ‘tghene zy spreecken ende datse affirmeren. God verlichte hem, my, ende allen Leer-gierighen herten, Amen. |
|