Uut-roedinge van des verderfs plantinghe, dragende die verderffelijcke vrucht
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio ccc xr]
| |
Antwoordt.DAt met sulck vragen: Wie is, wie doet, of wie mach dat doen oft wesen, inde H. Schrift door-gaens wort betekent, niet niemant, maer selden iemant: is licht met menichte van tuygenissen der heylighe Schriftueren te bewijsen. Ende vernoege my met een of twee getuygen, op gelijcke wijse van vragen hier voor gestelt: also sulcx van selfs soo kenbaer is, voor den genen die sich in't lesen vande H. Schrift iet geoeffent hebben, dat het voor sodanigen een onnodige bewijsinge is. 2 Maer den genen die aldus seer steunen op een maniere van spreken, die sy niet en willen verstaen, wil ick vragen: Wat middel sy weten om dese heure onrechte meyninghe van dese sproke staende te mogen houden, sonder omme te stoten ende spotlijck te maecken groote menichte van sproken eygentlijc ende naecktelijck betuygende? wat de genen doen of te verwachten hebben, die suyver van Ga naar margenoot+1 handen of herten zijn, wat d'eyntelijcke Ga naar margenoot+2 oorsaecke van Christi lijden is, wat Christi dierbare Ga naar margenoot+3 bloet voor kracht heeft ende werckt, dat ons ware suyveringe wordt Ga naar margenoot+4 belooft, ende datter zijn die Ga naar margenoot+5 suyver zijn van herten? 3Ga naar margenoot+ Job seyt, Ga naar margenoot+dat de Rechtvaerdige synen wech sal houden, ende die suyver van handen is, sterckheydt. De Psalmist seyt, Ga naar margenoot+dat die sonder smet inne gaet, ende rechtvaerdigheyt werckt, rusten sal op den heylighen Berch des Heeren, Ga naar margenoot+soo mede, dat die gene die onnosel is van handen ende suyver van herten op den Bergh des Heeren sal klimmen, ende in zijn heylige plaetse staen. Ga naar margenoot+Item, dat die onbevleckten salich zijn. Salomon seyt, dat het werck oprecht is, vanden genen die reyn is, Ga naar margenoot+ende Christus selve seyt, Ga naar margenoot+dat die suyver van herten zijn, saligh zijn, ende Godt sullen sien. 4 Alle sulcx met meer dergelicke goede saken werden inde H. Schrift geseyt vande genen die suyver zijn van herten, handen, of wandel. Soo-mer nu geen sodanighen en vindt: wat sal alle sulcke seggen des H. Geests mogen geacht worden, anders dan een spotternye, ende ydel geklap? Want zijnder geen sulcke, wat salt anders zijn dan of iemant veel schoone dingen dichtede van een Phoenicx of ander versiert ding, dat noyt en was, is of wesen sal? 5 Maer willen dese Leeraers seggen, dat het niet vergeefs geschreven en is, of schoon geen sulcke inder waerheyt en werde bevonden, ghemerckt zy't dan hebben inde toerekeninghe: dat is, de suyverheyt sal hen-luyden toe-gerekent worden. Dat is een Droom hebben, een Waen hebben, ende een recht niet hebben. Wie hongerich wesende, soude hem vernoegen mette toe-gerekende gesontheyt, of gevangen wesende, mette toegerekende vryheyt: als hy noch gelijcke wel als te voren hongerich, kranck, ende gevangen bleef? 6 Laet ons dit alleen in een der voorsz stucken verklaren. Men neme dat den Herborene toegerekent worde die suyverheyt van Herten, blijvende zijn herte noch altijt onsuyver ende besmet. Wel aen, desen sal ooc niet inder Waerheydt Godt sien, maer sonder hem te sien sal't hem toegerekent worden dat hy God siet. Want nademael God niet waerachtelijck gesien en mach werden met het ooge des herten, dat metten slijcke der zonden besmet is, ende verblindt: so en mach hy niet gesien worden inder waerheyt, dan vanden genen welcker herten ende der selver ooge suyver zy. 7 Ist ooc so, dat niemant God waerachtelijck, maer alleen toe-rekentlijck mach sien: so en mach ooc niemant waerachtelijc, maer alleen toerekentlijck salich wesen. Siet, so bevint sich dat dese genaemde Gereformeerden (willende maken een toe-rekentlijcke, dat is, een gewaende of gedroomde onderdanicheyt Godes inden herboornene, voor de selve oock) dichten niet dan een gewaende of gedroomde salicheyt. Willen sy dan niet eenmael selve ontwaken uyt sulcke heure toversche dromen ende verderffelijcke versieringen? 8Ga naar margenoot+ Wat maecktmen dus doende vande oorsake, ten welcken eynde onse Salichmaker Jesus gestorven is, doch mede anders dan een ghespoock ende droom? Heeft dat onnosel Lammeken niet vrywillich zich selven opgeoffert inden doodt, om wech te nemen des Wereldts sonden? Ga naar margenoot+Om onse sonden wech te nemen? Ga naar margenoot+Om ons met synen suyveren bloede te suyveren van alle sonden? Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+Heeft hy niet sich self voor ons gegeven, om ons te bevryen van alle gherechticheyt, ende sich te reynigen een Volck, dat aengenaem sy, ende neerstich in goede wercken? 9 Dit alles en mach immers niemant lochenen. Is dat het eynde daer toe Christus Mensch geworden is, ende geleden heeft: soo moetmen immers belyden, dat hy sulcke suyveringe in den gelovigen heeft willen wercken. Synen wille blijckt hier. Nu moetmen bekennen, dat hy't vermogen heeft ende vermach. Of men moet zijn almogentheyt ende mits-dien zijn Godheyt ontkennen ende versaecken. 10 Dit sal sich oock de naem-Christen wel wachten. Wie kan dan meer lochenen dat sulcke ware suyveringe van herte, handen, ende Wandel inden herboornen hier mach geschieden? Hier segge ick, Hier wercktmen, niet inder nacht hier na. Hier moet het ooge simpel ende klaer zijn, ende hier moet de Gelovige selve reyn zijn, Ga naar margenoot+sullen hem alle dingen reyn wesen. 11 Ga naar margenoot+De Gereformeerden en willen self niet lyden dat de gelovigen hier na in't Vagevyer gereynicht sullen worden van haere sonden, noch veel minder dat sy de onreynicheyt der sonden met sich sullen dragen inden Hemel. Ten mach oock niet zijn dat yemants sonden af-gewasschen werden tot een ander plaetse, dan daer sy zijn. So zijn dan elcx sonden in hem hier in dese Werelt. Hier moeten dan elcx sonden afgewasschen worden: of hy salse wel eeuwelijck in syne Siele behouden. 12 Van dese reyninge in't Bloet ons Heeren leestmen ditte: Ga naar margenoot+Ist soo dat het bloet der Bocken ende Stieren, met d'assche van den Kalve, gesprengt zijnde, den besmetten heylicht tot suyveringe des Vleesches: Hoe vele te meer heeft het bloet Christi, die door den H. Geest sich selve onbesmet, Gode heeft opgeoffert, onse Conscientie gereynicht van den dooden wercken, om den levenden Gode te dienen? | |
[Folio ccc xv]
| |
13 Soo langhe de Mensche in sonden leeft, blijft hy de gerechticheyt doot. Sulc sondige dode werckt dode ende sondige wercken. Met dode ende sondige wercken en dientmen den levenden Gode niet: op dat nu onse Conscientien inden bloede Christi, dat's in zijn lijden ende sterven in ons, mits dodinge der sonden van sulcke dode wercken gereynicht souden worden, heeft Christus sich selve onbesmet Gode op-geoffert. 14 Soo moetmen nu seggen, dat niemants conscientie alsoo inder waerheyt vanden doden, of sondigen wercken gereynicht en is, ende mitsdien dat het dierbare bloet ende lijden Christi heel krachteloos is: of men moet belijden dat iemandt alsoo in der waerheyt door het bloedt ons Heeren gereynicht is vanden doden wercken, dat hy voorts aen den levenden Godt in een nieu leven uyt reynder herten in heyligheyt ende rechtvaerdigheyt dient. 15 Het eerst seggende, lochentmen de kracht van't lijden Christi. Maer seytmen het tweede, soo eertmen het lijden ende den doot Christi waerdelijck: ende dan mogen alle, die alsoo in Christi bloet gewasschen zijn, met waerheyt seggen: mijn herte is reyn, ende ick ben suyver vande sonde. 16 Of wascht Godt niet soo volkomelijck in't bloedt zijns Soons, ende in't levende Water van die suyvere Fonteyn des levens, dat onse sonden wit worden als Sneeu, of zy al schoon te voren waren root als Scharlaken? Ga naar margenoot+ 17Ga naar margenoot+ Of en weten die ghenaemde Gereformeerden niet dat ons sulcke ware ende volkomen suyveringe van Gode is belooft? Of weten zy't, maer en geloven sy des belovers toeseggen niet? Het eene waer onkunde van de heylige Schrift, 'tander van Godes getrouheyt. Geen van beyden en betaemt Leeraren die gelovich willen geacht zijn. 18Ga naar margenoot+ Ick sal, seyt Godt, op u uytstorten een reyn Water, ende ghy sult gereynicht worden van alle uwe onreynicheden. Dit heeft de Heere oock volbracht inden doodt zijns Soons, daer met hy, gebenedijt, ons heeft willen daer stellen heylich, onbevleckt ende onberispelijck voor hem. Ga naar margenoot+Also hy (Gebenedijt) al voor des Werelts scheppinghe ons in Christo heeft verkoren gehadt, op dat wy souden wesen heylich ende onbevleckt voor synen aenschouwen inder liefden. Ga naar margenoot+ 19 Daer sietmen immers wel ontwijffelijck, dat ons belooft wert suyveringe van alle onse onsuyverheyden: niet in een beveynsden schijn door den Menschen, maer die inder Waerheyt voor Godes aenschouwen, ja dat wy daer-toe verkoren zijn gheweest. Wie belooft ons dit? De almachtige Godt selve. 20 Is dit in niemant geschiet, of mach't in niemant geschieden, waer blijft des belovers waerheyt? Waer blijft zijn almogentheyt? Sijn wille blijckt in de beloften, oock in de verkiesinge. Mach hy oock waerachtich zijn, die daer seyt wat te willen doen, 'tgeen zijn Wille niet en is? Of mach hy almachtich wesen, die wat wil, maer niet en mach volbrengen, of is Gods eeuwige verkiesinge nu niet meer seker? 21 Soo moeten sy nu doen een van beyden: te weten, bekennen dat sulcke maniere van vragen: wie mach segghen, wie mach dit of dat doen, &c. Hier beteeckent niet niemant, maer weynich menschen, 'twelck blijckt een gemeene gewoonte inde H. Schrift te wesen, daet uyt oock niet ongeschickts en volgt: of sy moeten ongeschictelijck, lasterlijck, ende Godloselijck seggen, dat Godt ons met syne beloften bedriecht, of dat hy niet en is almachtich, ende dat Godt self bedrogen wort in zijn verkiesinge. 22 Maer datter zijn die met waerheyt mogen seggen, mijn herte is reyn, ende ick ben suyver van sonde, ende daer by oock dat de getrouwe Godt in syne beloften is waerachtich, in't volbrengen van al dat hy wil almachtich, ende en zijn eeuwich verkiesen niet twijffelachtich, blijckt ons inde H. Schriftuere een-drachtich. 23 Job, die na 't Oordeel van Godt selve recht hadde gesproken, Ga naar margenoot+ seyt dat hy sulcx hadde geleden sonder bevleckinge zijnre handen, als hy suyvere gebeden dede tot Gode. Salomon seyt, dat des geens werck oprecht is, die reyn is. Christus selve seyt, dat die suyver van herten zijn, salich zijn, ende Gode sullen zijn. 24 Sodanige zijnder dan noch, of daer sijnder ten minsten geweest, of daer mogender wesen: of men moet hier seggen als hier voor is geseyt, dat de H. Schrift spotlijck spreeckt van dingen die niet en mogen wesen, Ga naar margenoot+te weten, dat reynen zijn alle dingen reyn. Maer daer is niemandt die reyn is, dus zijn alle dinghen reyn den genen die niet en is. Dat is, diens werck is oprecht, die reyn is. Maer niemandts werck is oprecht. Ga naar margenoot+Dus is het werck oprecht van den genen die niet en is, was, of wesen sal. Wat machmen sotlijcker, wat machmen oock ongodtlijcker dencken vanden alwijsen Gode, die niet te vergeefs en seyt noch en doet? 25 Eyntlijck, so machmer wel hondert ende veertich duysent vinden op een plaetse der Schrifturen die daer mogen seggen, In onsen mondt en is geen logen gevonden, Ga naar margenoot+ende wy zijn sonder vlecke voor den Throon Godes. Van de Bruyt Christi staet geschreven: Du bist geheel suyver mijn Vriendinne, ende daer en is geen smette in dy. Ga naar margenoot+ 26 Ende dit is het volmaeckte deel der Ledekens des selven Bruydts, die van Christo heur Bruydegom soo lief gehadt is, dat hy sich selve voor haer heeft gegeven, Ga naar margenoot+op dat hy haer soude heyligen, ende sich daer stellen een Kercke sonder vlecke of rimpele, maer dat sy zy heylich ende onbevleckt. 27 Laet het soo zijn, dat aen dit Lichaem, daer af Christus het Hooft is, noch altijdt zijn swacke Ledekens, Ga naar margenoot+ die noch dagelijckx meer ende meer reyniginge behoeven, soo dat sulcke rancxkens aen den Wijn-stock (Christus) door dagelijckx besnoeyen gereynicht worden, om te overvloediger vruchtbaer te worden: machmen daerom seggen, datter geen en zijn die volkomentlijck van desen volkomen Werck-man ghereynicht zijn? Datter geen Leden aen het gantsche Lichaem en zijn die soo volkomentlijck gesont gemaeckt zijn, na der Zielen, als Christus den Krancken na den Lichaem volkomelijck genas, dat sy als wesende ghesonde ende stercke Leden, die noch swacke ende krancke ledekens, niet en souden mogen dragen. 28 Wilmen dit seggen: hoe salmen Christum een waerachtich Medicijn-meester der | |
[Folio ccc xir]
| |
Zielen mogen noemen? Heeft hy noyt iemants Zielen volmaecktelijck genesen, dat sal immers moeten gebreken aen sijn Konste, of aen sijn Wille? Aen de wille niet, want daer toe is hy mensch geworden, Ga naar margenoot+ende in de werelt gekomen, te weten, om den bedroefden van herten te genesen. Ga naar margenoot+Hy was ooc belooft om onse wonden te genesen. Hy is ooc selfs gewont om onse wonden te genesen, Ga naar margenoot+te weten, onse boosheden, ende niet alleen lichamelijcke wonden. 29 Christus heeft dan wil gehadt om ons te genesen. Ga naar margenoot+Wie sal nu seggen, dat dit almogende Woord Godes (daer door Godt ons geneest) konst of kracht om te genesen heeft ontbroken? Immers d'Apostel Petrus seyt, dat wy door sijnen Bloede zijn genesen, Ga naar margenoot+ op dat wy den zonden gestorven zijnde, de rechtvaerdigheyt souden leven. 30 Siet daer is ware genesinge der zielen. Daer seyd de Apostel: wy zijn genesen. Hoe mach dit waer zijn, als daer noch noyt eenig Litmaet aen Christi lichaem recht gesont gemaeckt, ende gantschelijck vander zonden sieckte en is genesen geweest? 31Of daer nu schoon beneffens aen't lichaem Christi swacke ende siecke Ledekens zijn: volcht daer uyt, datter geen recht genesen, ende gesonde, oock stercke leden aen en zijn? Even so weynich, als daer geen rijpe ende volwassen vruchten aen een selve boom moghen zijn, daer noch kleyne ende onrijpe vruchten aen zijn: Ende als daer geen volwassen mannen in een stadt souden moghen zijn: om dat daer oock noch altijd jonge kinderkens zijn. 32 Wilmen dan Jesum niet lochenen te wesen de beloofde Christus, vermits het lochenen; dat hy oyt iemand inder waerheyd volkomentlijck na der zielen heeft genesen: maer hem (Gebenedijt) eeren, voor den beloofden Christum aennemen, ende de gantsche schrift daer inne geloven: dat hy die ware Medicijn-meester der zielen is, ende dat hy waerachtelijck eenige leden aen sijnen lichame heeft gesont gemaeckt, dat is, gereynicht vande siecte der zonden, die der zielen vlecken zijn, ende onreynigheydt, na welck beste ende Edelste (hoe wel het minste) deel 'tgantsche lichaem werdt genoemt reyn, ende sonder vlecke ofte rimpele: so moetmen bekennen, datter altijd sodanige reyne ende onzondelijcke, beneven andere swacke ende noch krancke, ledekens zijn aen den lichame Christi, die inder waerheyt, dat's in Christo, mogen seggen: Mijn herte is reyn, als gewasschen in den Bloede Christi, ende ick ben vry, suyver, ende genesen van de zonde, die ick gestorven ben, ende niet meer en leve. Want Christus, dat's de gerechtigheyt, leeft in my. |
|