Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Ten laatsten komende aan mijn voorghenomen eynde deser saken, te weten aan’t Oordeel eens waren ende valschen Propheten ofte Leeraars, en̄ sonderlinghen by wien sulck Oordeel behoort te staan: bevinde ick aan t’selve so gants veele te zijn gelegen, overmits het schadelijck ofte nut ghevolge van dien, als by seer weynigen met rechten ernst daar op wert gelet ende af ghehandelt. Waar uyt dan oock gemeynlijck voortkomt: of blinde en̄ eendrachtige Verleydinghe van gantsche volckeren: of moordelijcke Vervolginghe der ware Leeraren: of menighvuldigheydt van Secten ende Arghernissen. | |
B.Want alsmen dit Oordeel stelt aanden Leeraren alleen selve, soo dat het volck schuldigh soude zijn te volgen alsodanigen Leeraren, als die Leeraren selve voorgheven oprecht te zijn, dat is elck sich selve: so dat noch Overheydt, noch Ondersaten Politijck, maar sy Leeraren ende Clercken alleen selve, daar yet inne te oordeelen, te verkiesen, noch te segghen en souden hebben: wie siet niet, dat sulcke Godlijcke autoriteyt in Menschen die dolen mogen, ja dick- | |
[Folio 66v]
| |
maal swaarlijck dolen, veroorsaken moet by Printen ende volcken een afleydinghe vande Goddelijcke Schrifture tot het Menschelijcke Goetduncken? Heeft het schadelijck ondervinden selve ons luyden sulcx niet ontwijfelijck gheleert? Wilmen dit Oordeel dan oock stellen aan d’Opine eens Keysers, Conincx ofte Prince des volcx alleen: ende zijn die Princen niet altijt die beste, Godt vreesenste en̄ verstandighste onder allen menschen, maar veeltijdts het jegendeel: wat salmen den meesten tijt anders hebben te verwachten dan dat henluyder lichtgheloovigheyt vander Leeraren arghelistigheydt verdoort zijnde, door ’t aangheven van sulcke Schaapschijnende Wolven onder ’t mom-aansicht van eenen yver tot Godes edere ende der Menschen Saligheydt tot een grouwelijcke moort der Schaapkens Christi aangehetst, ende dat also, oock eenige goede Princen selve (swijghe die Godloosen) in bloedighe Tyrannen over den waren Lidtmaten Christi souden veranderen. Is dit seltsaam geschiedt? Neen, maar dickmaels. Gheeftmen dan oock Jan-alle-man het Oordeel wat Leeraar men behoort te volgen: sal die verscheydenheydt der hoofden ende sinnen niet een groote menighte van schadelijcke Secten ende Argernissen moeten veroorsaken? | |
C.Die daar houden datmen dit Oordeel heeft te verwachten alleen vande Leeraaren selve, ende niet vande burgerlijcke Overheyt of Gemeente, behelpen sich voorneemlijck met twee saken, te weten die Successie, dats t’vervolgh van handt tot handt, ende oock die Ongheschicktheydt, die anders daar uyt moeste rijsen. Teghen die Successie, seggen eenighe, dat die nu niet meer en is, ende daaromme gheensins rechtelijck en mach voorghewent worden, by den genen, diemen onloghbaarlijck bevindt niet gebleven te zijn inde Leere en̄ Wandel der geenre, welcker afkomst ende Successie syluyden sich beroemen, te weten der Apostelen: maar daar af soo gantschelijck vervreemt ende ghebastardeert zijn, dat veel eer een slackt een Haaswinde, dan haar Leere ende Wandel d’Apostelsche ghelijcken soude. Daar uy6t besluyten die, dat sodanige bastaarden sich even soo weynigh metten afkomste vander Apostelsche Kercke moghen behelpen, als een straatschender of verdrucker van Weduwen ende Weesen sijn Edeldom, die nu noch in hem soude zijn, mach bewijsen door sijn afkomste van een sijnre over-oude-vader tot inden twintichsten grade toe opwaart, die doort beschermen van Weduwen ende Weesen een waarachtigh Edelman blijckt gheweest te zijn. | |
D.Aangaande d’Ongeschicktheyt die sy seggen dat volghen soude, soomen yemanden anders dan die Leeraren selven, vander Leeraren oprechtigheydt wilde laten oordeelen, soude dese zijn: Te weten, dat alsdan de Leeraar, die een Siender, een Leeraar ende een wijs Man is, vande blinde, ongheleerde, ende onwijse Leerling gheoordeelt soude worden. Daar op segghen anderen, soo dat onschicktheydt ware dat alsdan Christus selve, die sulcx leert, ongheschicktheyt gheleert soude hebben. Waar’t al gheschicktheydt sulcx van Christo Iesu, die wijsheyt des Vaders, te ghevoelen? Leert die Ga naar margenoot+niet selve dat sijne Schapen hem navolghen overmits die sijn stemme kennen? Seydt die Ga naar margenoot+oock niet dat sy den vreemden niet na en volghen, om dat sy haar stemme niet en kennen? Wat is dit kennen vande stemme des waren Herders doch anders, dan het seker Oordeel dat sijn stemme van Gode is? die Waarheydt is? ende die oprechte Leere is? Wederomme, wat sal het niet navolgen van des vreemden stemme, om dat sy sijn stemme niet en kennen, doch anders zijn, dan dat sy proevende die geesten, soodanighe vlieden die sy oordeelen niet te zijn uyt Gode? Wat isser doch ongeschickts in dese leere Christi? Hebben sy niet die H. Schrift tot een sekere Toetzsteen der ware of valsche geesten? Daar op toetzsen sy der Leeraren leere ende ondersoecken of de Schrift alsoo houdt. Vinden sy ja, sy oordelen sulcke Leere te zijn die stemme Christi ende volghen dien HerderGa naar margenoot+ na. Maar bevinden sy ’t anders, sy oordeelen’t te wesen een vreemde stemme ende vlieden sulcken Leeraar. Machmen oock yet veyligers of sekerders in desen vinden, oock na de Leere Christi selve ende sijnre Iongheren? Is die H. Schrift tot dese proeve nut nochte noodigh, waar toe sal sy ons nut zijn ende noodigh? Is die H. Schrift gheen Leydtsterre inden donckeren nacht des menschelijcken Onverstants: is sy gheen Licht dat in een donckere plaatsse schijnt, tot dat de Morgensterre in onse herten opgaat, daar op wy moeten achtnemen: is sy geen Zeynsteen onder de vloeden der dolenden Secten, ons tot de Leydtsterre Christum gewisselijck aanwijsende, ende is sy geen oprechte Goldtwage omme de sLogenbs Hagemunt door sijn lichtheyt uyt des Waarheydts goudt door des selfs gewichtigheyt sekerlijck te konnen onderscheyden: waar toe sal ons die H. Schrifture meer nut mogen zijn? of soude die niet geschreven zijn door de Godtlijcke in gheestingheGa naar margenoot+ tot onser Leeringhe? | |
E.Dat en is dan geen ongeschicktheyt altoos, segghen dese, dat die Leering vande Leeraar oordeelt, maar soude die aldergrootste ongheschicktheydt zijn, indien die Leerling daar af niet oordeelen, maar sonder t’onderscheyt van erhauwen t’ghene men hem vaorbrockte inne swelgen soude: ende dit plat jegen die Leeringhe Godes ende Christi, die, als selfs sulcx leerende ende gebiedende, dan wat ongheschickts geleert ende bevolen soude hebben. Wat waar doch ongheschickters, seggen sy, dan t’oordeel van des Leeraars oprechtigheyt te stellen aan den Leeraar selve? Waar dan elck Leerling of hoorder niet schuldidgh blindeling te volghen allen Leeraren, die maar selve segghen dat sy ware Leeraren zijn ende die Waarheyt leeren? Dat mach niet schadē seggen d’eerste, die Successie voorstaande, gemerct wy spreken vanden Leeraren alleen, die daar zijn inde Kercke diemen door die Successie weet te wesen die ware Kercke. Daar teghen segghen d’andere: waren die valsche Propheten ooc niet inde Ioodsche Kercke, immers meesten tijt so hoog geacht by den Coningen Israels en̄ Iuda, dat door haar ingeven die ware Propheten Godes door den Coningen gedoot worden? Men weet wel Ia. So mostmen dan oock na t’seggen van d’eerste, die valsche Propheten gelooft hebben. Hadde die Ioodsche Kercke ten tijd en Christi geen Successie van Moyse, als dese hen segghen te hebben vanden Apostelen? Vryelijck Ia. Hebben die Leeraren, in die Kercke wesende ende t’Geloof by hoogh ende neder hebbende Christum, die Waarheydt selve, niet als een valsch Lectaar en verleyder doen dooden? T’volck, hier inne desen Leeraren ende moorders Christi geloovende, heeft dan na sulcker luyden leere | |
[Folio 67r]
| |
recht daar aan ghedaan dat sy riepen Crucifige. Luydet dat al geschicktelijck? Lieve segt doch machmen oock verderflijcker Ongeschictheyt leeren? Somma nadien geen Leeraar self en sal seggen, dat hy is een valsch Propheet of verleyder, maar dat elc seyt day hy eē warachtigh Leeraar is ende datmen hem behoort na te volgen: met wat voeghe of verwe machmen doch desen proef of dit oordeel stellen aanden Leeraren selve? Die (is hy schoon valsch) en sal so bot niet zijn dat hy sijn net des bedroghs sal spreyden voor der vogelen ooghen: maar sijnen Ga naar margenoot+vader der Logenen navolgende vermomt dese Ga naar margenoot+Middaghs Duyvel sijne Duyvelsche duysternissen Ga naar margenoot+onder den Schijn van een Engel des Lichts. | |
F.Voorts houde ick voor gewis, datmen sonder Gode te lasteren Gode niet en mach beschuldighen van Onwijsheydt. Onwijsheyt ist daar men yet doet te vergeefs. Vergheefs souden die gheboden Godes ende Christi zijn, van dat wy ons voor den valschen Propheten ende Verleyders moeten hoeden, soo dat ons werck niet en ware ende het in ons vermogen niet en stondt ons te hoeden voor sulcke. Maar wat wert ons doch ernstiger, sorghvuldiger ende meermaal van Gode ende Christo gheboden, dan dat wy ons voor den valschen Propheten Ga naar margenoot+sullen 1 hoeden? Is nu dit hoeden gheen Menschelijck werck, staat sulcx den Menschen niet toe, vermogen die menschen sulcx niet: salmen God ende Christum niet moeten beschuldigen van vergeefs ghebieden? van verloren werck? ende van openbare Onwijsheydt? Sal’t daar en boven dan noch oock geen vergheefs werck zijn ende loutere ydelheyt, dat God so menighmalen, so door sijnder Propheten, als sijns eenigen Soons ende des selven Iongeren mont, die aart, ghedaante ende natuyre der valsche Propheten ende Leeraren soo merckelijck als Ga naar margenoot+vlijtelijck 2 beschrijft, tot gheen ander eynde, dan dat wy ghewaarschout zijnde, die vlieden ende ons daar voor wachten souden? Is dit niet alles ydel ende vergeefs, indien t’volck daar door gheen mogelijckheyt en heeft omme die valsche uyte ware Leeraren te kennen? Is dit dan oock alles te vergheefs, salmen niet lasterende moeten segghen dat die alwijse Godt onwijs zy? Ga naar margenoot+Hoedt u voor den valschen Propheten, die Ga naar margenoot+tot u komen in Schaapsclederen, maar inwendich zijn’t verscheurende Wolven. Deut.13.1.2.3. Ier.27.9, 29.8. Mat.16.12. Mar.8.15. Mat.7.15. Luc.12.1, 20.46. Mat.24.23.24.25.26. Actor.20.29.30.31. Colossen.2.4.8.&c. Ga naar margenoot+Dit seydt Godt vande Propheten, die mijn Ga naar margenoot+volck verleyden, die op haar tanden bijten, ende vrede predicken ende soo wie henluyden niet wat inden monde en werpt, op dien heylighen zy een oorlogh, &c. Mich.3.5. Isai.56.10.11.12. Eze.34.2.3.4.5.6.18.19.21.13 2.3.4.6.7. Zach.11.15.16.1, &c. | |
G.Dit alles segghen d’andere ende vragen behalven alle dat noch, hoe yemandt Godes Rechtvaardigheyt, so God door sijnē H. Geest ons selve heeft geopenbaart inde H. Schrifture, sal mogen verantwoorden, indien die menschen al schoon ghetrouwelijcken heure ontfanghen pondekens om den valschen Leeraren te mijden te wercke stellende, des niet jeghenstaande geene moghelijckheyt en hebben omme den waren uyten valschen Leeraar te kennen, ende den valschen te vlieden? Of sal men segghen dat Godt onghetrou is ende ons boven vermogen laat versoecken? Dat wederspreecktGa naar margenoot+ de Gheest Godes selve door Paulum. Hebben wy van Gode gheen moghelijckheydt of middel ontfanghen daar door wy sulcx ghetrouwelijck te werck stellende die valsche Leeraaren kennen ende met sekerheydt recht daar af mogen oordeelen: wie sal ons verleydt zijnde, om ghevolght te hebben Verleyders, die wy voor sulcx niet kennen en mochten, rechtvaardelijck beschuldighen, ick swijghe, straffen moghen? Misdoet oock yemant in ’t gheen dat hem onmoghelijck is te beteren of te vermijden? | |
H.So de Heere Christus niet gedaan en hadde die wercken, die noyt van anderen ghedaan en waren, ende dit onder den Ioden: souden sy int niet aannemen vanden Heere oock gezondight hebben ghehadt? De Heere Christus seyt selveGa naar margenoot+ Neen daar toe. Maar nu hy, gebenedijt, sodanigh verscheen onder den Ioden, als die Propheten voorseydt hadden dat hy soude komen doende int openbaar voor henluyder oogen dioe wonderdaden selve, die sy so eyghentlijck te voren van Christo hadden voorseyt: so hadden sy middel ende moghelijckheyt door sulcke clare tuyghnissen der heyliger Schriftuyren, omme te gelooven, dat Iesus ware die beloofde Christus of Messias. Immers ooc veele onder den volcke, die wercken Iesu sodanigh siende ende daar door gheloovende dat Iesus waar Christus diemen verwachtede, verclaardē wel uytdruckelijck die oorsake van sulck haren Geloove, segghende: Als Christus sal komen, sal hyGa naar margenoot+ ooc meerder teeckenen doen dan dese doet, doch sy willen seggen also: dese Iesus doet die wonderwercken, die voorseyt zijn dat Christus in sijnre toekomste doen sal. Soo moet dan oock dese Iesus selve wesen Christus. Daar toe dienen oock op een ander plaatse die woorden IesuGa naar margenoot+ selve: die wercken die ic doe in mijn Vaders name, die getuygen van my. En̄ noch: Wil dyGa naar margenoot+ my niet gelooven, so gelooft die wercken. Dat was geseyt: Die wercken die ghy my siet doen, zijn gepropheteert dat van Christo gedaan souden worden. Wie anders dan ick, die sulcx doe, soude wesen Christus? | |
I.Alsoo mede, Ghelijck als by den Propheten van Christo was voorseyt, hoe Christus wesen en̄ wat hy doen soude: also hebben oock Christus en̄ sijne Apostelen, ja oock die Propheten voorseyt hoe die ware Leeraaren wesen en̄ wat sy doen sullen: Ia hebben oock mede den valschen Leeraren gedaante ende werck, daar af ick (laat het my de Heere toe) noch mede dencke te handelen, voorseyt. Waar toe voorseggen de Heere Christus, Propheten ende Apostelen sulcx? Te vergheefs? Vryelijck neen, maar op dat wy elck in ’t sijne, soo wel ware als valsche Leeraren, bemerckende te wesen sodanigh als sy ons die te sullen wesen voorseyt hebben, voor sulcx kennen, oordeelen ende navolgen, of vlieden souden: ende dit oock niet min sekerlijck uyt haren wandel ende leere, dan die Ioden (so sy haar heymsoeckinge aandachtelijck hadden waargenomen) sekerlijck hadden mogen kennen dat Iesus was die beloofde Christus. | |
K.Want dat die merckteeckenē der waren Leeraren by den Heere ende sijnen Iongeren, oock Propheten ons voor oogen gestelt, so seker als menighvuldigh zijn, heeftmen door dit voor- | |
[Folio 67v]
| |
gaande schrijven meer dan ghenoegh moghen mercken. So moghen ende behooren wy oock altsamen, elck in ’t sijne, daar van niet omsichtigher Opmerckinghe te oordeelen. Want dit elck onser onder den gemeenen man niet minder en betreft, dan dat voormaals elck vanden Ioden aanging inden toekomste Christi inden vleesche. Of gaat het elcke ziele op sijn selfs niet aan, dat hy verleyt wordet, in verleydinghe volhardet, ende met sijne verleyders inde eeuwighe verdoemenisse verderve? Dit sal niemant segghen: mach dan yemant oock met eenige schijn van waarheyt spreken, dat het oordeel van een warachtigh Leeraar, niet aanden Leeraar, maar aan den hoorders ende Leerlingen is staande? Dit alles seggen d’andere daar teghen, oock t’ghene volght. | |
L.Maar nadien alle hoorders van Leeraaren, ofte Leerlingen zijn burgerlijcke Oveerheyt of Onderdanen: soo valt hier in bedencken of dit voorsz oordeel vande Leeraars ende Leere toekomt, d’Overheydt of d’Ondersaten. Om dit wel te ondersoecken staat te mercken, wien van beyden aan t’recht leyden ende aan ’t verleyden meest is gelegen. Dit sietmen licht alsmen merckt wie van beyden is om des anders wille. Want ghelijckmen moet kennen dat het cleedt is om des lichaams, ende het lichaam niet om des cleedts wille, soo moetmen oock toelaten dat meer aan ’t lichaam dan aan ’t cleedt is gheleghen. Ende seker dier meest aan is gheleghen, of daar ware, dan valsche Predicanten leeren, dit behoordt daar oock het meeste seggen inne te hebben ende het oordeel af te geven Nu ist onlochbaarlijck waar, dat d’Onderlaten niet en zijn van Gode gheschapen tot behoef vanden Prince, om hem in alles wat hy beveelt, weder het Goddelijck of Ongoddelijck, echt of onrecht is, onderdanigh te wesen ende als slaven te dienen: maar de Prince is om d’Ondersaten wille, sonder welcke hy gheen Prince en is. Dat is, het minder, t’welck de Prince is, is om t’meerders wille, t’welck het Volcke is. So Ga naar margenoot+ is oock de Herder om der Schapen, ende die spijse om t’levens wille, ende mits dien oock minder dan t’leven. Behoort dan het minder het meerder te volgen: wie sal mogen ghelooven dat in dese alderhooghwichtighste sake het meerder, namentlijck het Volck soude moeten volghen d’opinie vanden Prince, die om des Volcx willen is? d’Ondervindinge betuyght oock krachtelijck niet verderflijcker te wesen, dan dat alle t’ Volck in Geloovens sake danssen soude na des Overheydts pijpe. Want daar sulcx is gheschiedt, lieve wat isser doch anders uyt ghevolght meestendeel, dan ghemeyne verleydinghe der Ondersaten met een bloedigh vervolgh der ware Propheten? Want nemmermeer en is der Menschen meeste menighte het beste deel. Soo is oock het meeste getal der Keyseren ende Coninghen niet seer heyligh, maar altijt Godloos ende Tyrannigh ghebleken. | |
M.So hangt dan, seggen d’ander, het Oordeel vande Leere, Leeraar ende Religie niet aande Overheyt, maar aanden Ondersatē. So nochtans, dat, ghelijck d’Ondersaten hier inne niet schuldigh en zijn te volgen des Overheyts, jeghen Godes, wille: also wederommee, d’Overheyt niet gehouden en is in desen te volgen der Ondersaten wille tegen Godes, maar dat elck aan wederzijden sijn vrye willekeure in dese sake hebben en̄ behoude. Sulcx heeft men claarlijck mogen sien in dat Heerlijcke Exempel van Iosue. Dese was van Gode self tot Overheyt over sijnen volcke ghesteldt, ende met treflijcke wonderdaden Godes in dien state bevestight. Des al niet teghenstaande en neemt hy sich geensins aan den Volcke te gebieden dat sy in den dienste Godes, by henluyden, nu al eenmaal aangenomen, soudē blijven. Neen. MaarGa naar margenoot+ hy gheeft hen vrye keure of sy den Heere, dan der Amorrheen Goden willē dienen. Daar op verclaart het volck dat het mede den Heere wil dienen, makende hier af een verbont mettē Heere ende Iosue. So sietmen mede dat Elias denGa naar margenoot+ volcke voorstelt die keure, of sy den Heere dan Baal wildē dienen, handelende daar inne metten volcke alleen sonder den Coning eenighsins daar inne raats te vragen. Ende so maken oock met des volcx keure ende bewilligen verbondtGa naar margenoot+ om den Heere te dienen de Priester Iojada, deGa naar margenoot+ Coning Iosias, de Propheet Esoras, met anderen meer. In alle welcke ende meer andere exempelen men naactelijck siet, dat niet alleen d’Overheyt, maar oock het Volck vrye willekeure heeft, om die gantsche Godtsdienst, ja oock Godt selve te verlaten, ende afgoden te dienen, ende dat inde sake des Religions, sonder des volcx vrywilligh toestemmen niet en wert ghehandelt. Ende dit noch al onder het dienstbare juck Moysi selve: soudet dan al betamen dese Vryheyt den volcke te benemen in’t Vrye Rijcke Christi? | |
N.Gaf Christus selve sijne Iongeren, hem nu al een wijle gevolgt hebbende, niet vrye willekeure ende macht, om hem ende sijne Leeringhe met d’andere, niet moghende die hartheytGa naar margenoot+ sijnder Leeringe van sijn vleesch te eten verdragen, oock mede te verlaten? Seydt oockGa naar margenoot+ Paulus d’Apostel niet wel uytdruckelijck dat hy geen Heere en is overt geloove sijnre Iongheren? Hebben dan Christus selve, oock dat uytverkoren Vat Christi sich selfs niet willen toe eygenen die macht om te ghebieden over heurder Iongheren Ghelove: wat Mensche op aarden, die vreese Godes hebbende, sal sich derren onderwinden te heerschappen over ’t Geloove van anderen, sijne Iongheren niet wesende? De Heere van Plessy in sijn boecxken ghenaamt Tractaar ofte Handelinge vande Kercke. 5. pag. 80. gestelt hebbende die heylige Schrift voor den Winckelhaaack ende Compas, daar na men behoort het recht ende crom te oordeelen ende na te stieren, seydt ten laatsten alsoo: Ende so doende onderworpen wy ons niet alleen het oordeel eens vry ende behoorlijck vergadert Concilij, maar oock den oordeel van alle geleerde ende ongheleerde Clercken ende Leeken ende van alle Christenen: om de saligheyt vande welcke de H. Schrift geschreven is: waar in sy van selfs het berecjt ende die verclaeringe vanden woorde vinden sullen, ende sullen daar vooren sententie strijcken. Ende noc h een weynigh daar na:Ga naar margenoot+ Men moet niemant gelooven (seyt Ieronemus) sonder Godes VVoort. Dat dan het gemeyn volck lese het Oude ende Nieuwe Testament, ende sie of daar een woort van d’offerhande der Misse, van het Vagevyer, ende van d’Aanbiddinge der ghestorven Heylighen ende van sulcke andere poincten, daar af verschil is, te vinden is: Ia dat het volck veel eer ter contrarie bemercken, of daar niet en sal te vinden zijn datter een eenighe offerhande is, die Christus eens gheoffert heeft: een eenige suyveringe door het bloet Christi: ende conen eenigen Godt door Christum aange- | |
[Folio 68r]
| |
roepen. So nu het volck inde Schrift bevestight vindt die leeringen die wy verwerpen, dat het ons verdoemen als Ketters ende Verleiders. Ga naar margenoot+Noch wat daar na handelt hy vande uytleggingē der H. Schrifturen, waar inne meest alle die twist is geleghen, ende seyt ten laatsten also: ende daar sy verscheyden zijn ofte schijnen (te weten die Vaders) wy sullen ons gaarne gedragen in alle mans oordeel die de Schrift gelesen heeft, en̄ daar aan Godvreesentheyt en̄ redelijck verstant blijct. Ga naar margenoot+Also stelt hy Plessy mede die questie, Tu es Petrus Ga naar margenoot+& super hanc petram, &c aan’t oordeel van alle Christenē: Insgelijcx mede, handelēde die sake vande twee swaardē, aan’t oordeel nyet vande Overheyt Politijc alleen, ook nyet aande Kerckelijcke Overheyt alleen, nochte oock nyet aan die beyde alleen, neen, maar aen allen menschen. | |
O.Oft nu ooc geviel dat het meerdeel des volcx eenigen Leeraar met sijne Leere voor oprecht oordeelende, die selve aanname, soo staat dan noch al te bedencken of het minste hoopken gehouden werdt den meesten hoope daar inne te Ga naar margenoot+volgen. Voorwaar, nadien het Gheloove alle mans ding nyet en is: nadien die wegh, die van Ga naar margenoot+de meeste hoope werdt bewandert, afleydet ter verderfnissen: en̄ nadien God door Moysen self Ga naar margenoot+uytdruckelijc verbiedt die menighte te volgen om quaat te doen, ende oock in’t oordeel toe te s temmen die meyninghe van veelen: Immers nadien d’Exempelen krachtelijck betuyghen dat die meeste hoope des volcx, als wesende d’arghste, metten Tyrannen ende valsche Propheten altijt den waren Propheten, Christum self met sijne Apostelen wederstaan, vervolght ende voor Verleyder, Ketters ende oproerders gedoot heeft gehadt: so ontberet alle schijn van Waarheyt, dat het minste hoopken schuldigh soude zijn den meesten ende arghsten hoope in Religions sake toe te stemmen ende te volghen. | |
P.Also houdē dese laatsten dat het oordeel van de ware Leeraren en̄ Leere toecomt, nyet den Leeraren selve alleen, nyet die Burgerlijcke Overheydt alleen, oock nyet den Volcke of het meerdeel van dien alleen, in sulcker voegen dat Overheydt en̄ Volck het oordeel der Leeraren alleen: of het volck met die Leeraren het oordeel des Overheydts alleen: ofte oock de Overheydt metten Leeraren het oordeel des Volcx alleen: Immers oock dat het minderdeel des Volcx het oordeel van’t meerderdeel met d’ Overheydt ende Leeraren, maar dat geen van alle deser des anders oordeel onderworpen en behoort te wesen, ende dat elck deser, ja oock elcke ziele voor sich selve in desen stucke een vry Oordeel ende Willekeure behoort te hebben, omme sijnen God (die nyemant ten Gheloove dwingt) te aancleven of te verlaten. | |
Q.Daarom of nu schoon dese Euangelische en̄ van meest allen vromen gewenschte Vryheydt in geloofs saken, nyet en soude wechnemen alle Secten ende Argernissen, die ten aanschou vanGa naar margenoot+ die alghemeyne Regeringhe des werelts noodigh zijn, ende daar altijt tot Oeffeninge ende Proeve der Geloovighen blijven sullen: so soude nochtans daar door wechghenomen werden, die algemeyne blinde dolingen des volcx, die bloedighe moort aan den waren Lidtmaten Christi, die bittere partijschappen tusschen den Landtsaten, het verderflijcke Oorloge tusschen Landen ende Steden, ende (dat boven al te vermijden staat) die eeuwighe verdoemenisse van menighte van onwijse zielen, die verleydt zijnde, door’t vervolgh om Opinien, ofte verwildert door’t moordeliojck Oorloghe, in een verdoemelijc Onverstant of te Godtloosigheyt, als ontijdige geboorten ofte onboedtvaardighe quaatdoenders by groote menighte ter hellen werden gesonden, door eenen ontijdigen doot. |
|