Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.In sodanigen vervolgingen ende strijde dient de ware Leeraar twee Heeren, niet twistigh, maar eens zijnde, namentlijck Gode ende den Gheloovighen Menschen. Gode dient hy in’t ghehoorsamen van sijn bevelen: dat is, hy arbeyt om Gode op te offeren velen vruchten, ick meyn geloovige zielen: alsoo den milden Heere een welgevallige luste is, dat veele Menschen sijnder Hemelscher goeden deelachtigh worden. Dit dient oock by den Menschen Gode tot een waardige eere, die hem vā sulcke gaafrijcke mildtheyt uyter herten prijsen: ende het dient ooc hen luyden tot Heyl, als die door sulcke vriendelijcke Goedigheyt Godes tot Gode aanghelocht worden: ghemerckt sy mercken inden Gheloove, dat Godt alleen de gene is, die de krancke zielen genesen, die quade zielen in goede veranderen, ende die ellendige zielen saligh maken wil ende kan. Wie sieck ende quaadt zijnde, ende sulcx recht verstaande, en soude niet begheerlijck hem selven tot sulcken ware Medicum ende mogende Heere keeren? Daaromme dient in desen die ware Leeraar den geloovigen oock tot Goedtwordinghe ende ware Saligheyt, daar inne dat hy den gheloovighen aanwijst, niet alleen tot wien, te weten tot Gode, maar oock door wien, te weten door Iesum Christum, sy gaan sullē, om sulcke ware Goetwordinghe ende Saligheyt te vercrijghen. | |
B.Het en is dan ooc wederomme niet vreemt, dat sulck ghetrou Hoopman voor sijne sware moeyten ghevaarlijcke wonden ende sorghvuldighe wakinghen ende bekommernissen ontfanghe van beyden loflijcke besoldinghe. Dese gheniet hy van alle danckbare gheloovighen na den lichame ende na der zielen. Na den lichame, overmits sy wel verstaan dat hy die metdeelinghe vande aardtsche have tot voetsele sijns lichaams wel waardigh is, die henluyden aandient ende deelachtigh maackt dit Hemelsche schatten ende het onverganckelijcke Hemelsche broodt, Iesum Christum, tot spijsinghe haarder zielen: alsoo en vinden, sy sulcken 1 Osse, met arbeyt, sorghen endeGa naar margenoot+ vervolginghe het coorn voor henluyder zielen dorschende, den mondt niet toe: maar sy toonen heurder herten danckbaarheyt daar inne, dat sy heuren Dienaar (met sijns eugen goedtdunckens, maar) des woordes, soo gaarne alle sijn noodturft vande overvloet heurder verganckelijcke schatten deelachtigh maken, als sy sien dat hy vlijtelijcken inden Heere arbeyt omme henluyden sijne overvloedighe kennisse des eeuwighen Waarheydts deelachtigh te maken. En wilt gout noch silver hebben nochte metaalGa naar margenoot+ in uwe buydels, nochte oock gheen maleGa naar margenoot+ totten wegh, noch twee rocken, noch schoenen, noch stock. VVant een arbeyder is sijn voedtsel vvardigh. Marc.6.8.9. Luc.10.4.7. 1.Cor.9.7.8.9.10.11.12.14.1. The.5.12.1. Tim.5.17.18. | |
C.Dats dan die belooninghe na den lichame: boven die welcke sy noch een aanghenamer belooninge na der zielen genieten vande gheloovighe Hoorders: want dese houden sulcken oprechten Leeraar voor heuren Vader. Ghemerckt sy het wercktuygh zijn, door welcx middel sy door’t Woordt des Levens, Iesum Christum, na der zielen werden herboren. So ist dan sulcke Godtlijcke kinderen een hertelijcke lust sulcken heuren Vader te bedancken ende te vereeren. Waar mede? Met vlijtighe ende onderdanighe navolginghe vander Leeraars Leere ende Leven, by henluyden nu in allen oprecht ende Christelijck bevonden zijnde. Sy weten dat dese henluyder Vader inde Leere, Gode ende oock henluyden lief heeft: so dat sijn hooghste lust is Gode veel vruchten te brengen, en̄ vele sijnre toehoorderen tot hare sa- | |
[Folio 66r]
| |
ligheydt te voorderen: op dat hy alsoo met sijne Pondekens voor Gode ghetrou ende voor den Menschen nut blijcke in’t opbrenghen van eenen rijcken ende salighen Woecker: Hierom ist sodanighe oprechte Leerlingen oock eenen hertelijcken lust metter daet te doen heuren Leeraar verstaan, dat sijn arbeydt in henluyden vruchtbaar is. Daarom sy hem oock vervreuchden met heuren heyligen wandel inder Liefden tot Gode ende allen Menschen: tot een onlochbaar ghetuygh dat heurder Leeraars Ga naar margenoot+leere oprecht is, also die als een vruchtbare reghen hare dorre aarde bevochtight ende vruchtbaar heeft ghemaeckt. Wandt dit Ga naar margenoot+Woordt, alsoo uyten monde Godes (te weten door den bescheyden Predicandt) voortkomende, en keert dan niet ledigh wederomme tot Gode, maar het doet soo wat God wil, (namentlijck het bekeert den gheloovighen Zondaar) ende het voordert inden ghenen daar toe hy’t heeft Ghesonden. Want die hoorders veranderen uyt quade in goede Menschen. Ghemerckt de gheen die te voren waren hatelijcke, partidighe, bittere, zondighe Menschen, ja oock Duyvels kinderen, blijcken verandert te zijn in minlijcke, eendrachtighe, goedertierene ende heylighe menschen, ja ware kinderen Godes, als die oock uyter herten heuren vyanden beminnen ende weldaade (daar sy’t vermoghen) bewijsen Soo eeren sy waerdelijcken heuren Leeraar, ende soo verlustighen sy hem hertelijck. Is dat niet een wenschelijcke belooninghe voor allen waren Leeraren? Dit zijn na der zielen Vaders der gheloovigen. Wat mach doch allen vromen Ouderen hoogher lust zijn, dan het aanschouwen dat hare kinderen Godtvruchtigh, deuchdelijck ende goedt zijn? Siet voor Cap.x.L.4. | |
D.Vander Leeraren Belooninghe, die sy ghenieten vande Ghelovighen, voortghaende opte Belooninghe die sulcke vrome Capiteynen deses gheestelijcken krijghs verwachten van den oppersten Keyser: kan elck licht mercken, dat die soodanigh is als de Beloonder selve, te weten eeuwigh ende Hemelsch, soo dat die vluchtighe arbeydt snel als een roock sal verdwijnen, maar die waardighe Belooninghe oneyndtlijck met stadigher vreugden ende eeren sal ghebeuren. Daar sal de Predicant, die beyde met Leven ende Leere den Gheloovighen in desen Salighen strijdt tot verwinninghe van’t quade heeft aanghevoert, in’t Rijcke Ga naar margenoot+der Hemelen 1 groot geheten werden: Ga naar margenoot+daar sal hy van sijnen Heere 2 ghepresen ende over veele ghestelt werden: daar sal hy van den oppersten Veldt-Heer Iesu Christo Mette Ga naar margenoot+croone der rechtvaardigheydt 3 ghekroont werden: Dan voorts en sal hy niet meer onderworpen zijn der Godtloosen verachtinghe, Ga naar margenoot+maar als een blinckende 4 sterre in eeuwijgher claarheydt glinsteren: ende sal dan eeuwelijck met sijnen veldt-Heer ende Meester Iesu Christo Ga naar margenoot+in onverganckelijcke blijdtschappe 5 saligh zijn. Ga naar margenoot+Maar diese doet (de gheboden) ende leert Ga naar margenoot+(den Menschen) die sal groot geheten worden in’t Rijcke der Hemelen. Act.1.1. 1.Cor.9.27. Ga naar margenoot+Ende de Heere sprack tot hem. Wel-aan Ga naar margenoot+goede ende getrouwe knecht, om dat ghy over weynigh ghetrou zijt gheweest, soos al ick dy over veele stellen, gaat in de blijdtschappe dijns Heeren. Matth.25.23. Matth.24.47. Maar welck is onse hope, of blijdtschappe, of croone der glorien? Zijt ghy’t niet voorGa naar margenoot+ onsen Heere Iesu Christo in sijn toekomste?Ga naar margenoot+ 20. Want ghy zijt onse glorie ende blijdtschappe. 2.Tim.4.7.8. 1.Pet.5.4. Maar die Gheleerden sullen blincken alsGa naar margenoot+ die glantse der Hemels, ende die daar veelenGa naar margenoot+ ter Rechtvaardigheydt onderwijse, sullen wesen ghelijck als Sterren in alder eeuwigheyden. Saligh sal de knecht wesen, die de Heere, Ga naar margenoot+als hy kotm also vindt doende 46. VoorwaarGa naar margenoot+ segge ick u, hy sal hem over alle sijne goederen stellen. | |
E.Daar sietmen die belooninghen alder ware Leeraren, soo vande gheloovighen Menschen als vanden gaafrijcken Gode. Die sulcke belooninghen des noch te meer waardigh zijn, om dat sy die niet en begeeren. Want sy dienen als Enghelen Godes, uyt loutere Liefde, Gode ende Mensche, ende niet als loonsychtighe Huyrlinghen om eyghen bate ende loon: ghemerckt die liefde die in haar is, niet en soeckt haar eyghen, maar eens anders nut. Selfs in Christo goet geworden zijnde, hebben sy gheen meerder lust dan goet doende anderen oock tot Goetwordinge te helpē en̄ te vorderē daar sy’t vermogē. Want sy zijn nu self int gehoorsamen van Gode rechtvaardigh. Anderen tot goedtheydt te voorderen daarmen mach, is rechtvaardigheydt. Soo ist dan sulcken rechtvaardighen blijdtschappe (soo Salomon seydt Prov.21.15.) rechtvardigheydt te hanteren. Wie doet het ghene hen selve een blijdtschappe is om loon? Soo is dan dese willighe ended vrolijcke voorderinghe eens Leeraars totter Menschen salifheydt, gheen cleyn noch onseecker Merck-teecken om hem te kennen uyten swaarmoedighen ende moeyelijcken Huyrlinghen in allen hen self, haar saligheydt, haar weeldighe tafel ende haar roem by den Menschen soeckende. |
|