Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Al ist sulc, dat die ware Leeraren, als ooc heur Meester was, tegen den vervolgers na den lichame weerloos zijn als slaghschappen, so zijn sy des niet te min in een ander Crijgh onverwinnelijcke en̄ seeghachtige Helden. WantGa naar margenoot+ al weren sy hen niet tegen Tyrannighe Overheyt, tegen vleesch ende bloet, so zijnse geensins weerloos tegen die verleydelijcke Logen, partijdighe Secten, ende verdoemelijcke Ketterijen. Dese geestelijcke vyanden treden sy, als gheestelijcke Capiteynen, vromelijcken onder oogen. Sulcke vyanden hadde d’Apostel Paulus oock, diese noemt Vorsten ende GeweldigenGa naar margenoot+ der werelts Regenten. Hy meynt de Vorst des werelts, die niet en vandt, noch en vermochte, in of aan die rechte Strijtvorst, die lijdende ende stervende sijnen aanvechter ende dooder gedoodet heeft, Iesum Christum. Dese onsienlijcke Vorst des werelts en is dan geen sichtbare Overheyt, maar d’onsienlijcke Duyvel, met sijne gheesten des boosheyt, regerendeGa naar margenoot+ in deser werelts duysternissen, dat is inde Duysterlingen, die t’licht haten ende vlieden, om dat het henluyder valsche Schijn-deucht te schanden maackt. Dit zijn die gheesten der schalckheyt, die inden schijn Hemelsch, maar inder Waarheyt Helsch zijn, vermomde Duyvelen in Engelen des lichts.Ga naar margenoot+ | |
B.Ga naar margenoot+Dat is dan den strijt der ware Leeraren: teGa naar margenoot+ weten een strijdt des 1 Geloofs ende een 2 goetGa naar margenoot+ ghevecht, waar inne sy zijn Hoopluyden vanGa naar margenoot+ Keyser noch van Coning, maar van 3 Gode Ga naar margenoot+ | |
[Folio 65r]
| |
Ga naar margenoot+selve ende van 4 Christo, vande welcke sy verwachten Ga naar margenoot+die eeuwighe 5 crooninghe, na dat sy Ga naar margenoot+hier Wettelijck ende vromelijck sullen hebben Ga naar margenoot+ghestreden. | |
C.Maar niemant en strijdt wettelijck, dan die tot desen goeden Crijgh een bestelde Crijgsman is, waar af hier voor Cap.4. vande Sendinghe handelende, is ghesien. Soo en strijdet hy oock niet wettelijck, die tegen eenen onrechten vyandt strijdet, te weten tegen Vleesch ende Bloedt, ick meyne teghen den Kettere, ende niet teghen die Ketterije ende Vorst der Loghenen. Want men mach den Ketter dooden, blijvende des niet min, ja veel te meer, die Ketterije levendigh: maar onmoghelijck ist dat de Ketter (te weten als Ketter) levendigh soude blijven, daar die Ketterije in hem ghedoodet werdt. Noch die en strijdet oock gheenssins wettelijck, die selfs Twistigh, Onleerlijck ende Ongheduldigh zijnde, den wederstanders der Waarheydt meer bestaat te dwinghen met dreyghelijck gheweldt, dan te persuaderen of onderrichten met Schriftuyrlijcke Waarheydt. Maar die strijdt wettelijck die met Waarheyt ende niet metten Beudel, die met Saghtmoedigheydt ende niet met Bitterheyt inde leere arbeydt, omme den wederspreeckeren tot Waarheyts kennisse ende Berou te helpen voorderen. Ga naar margenoot+Een Dienaar des Heeren en moet niet strijden, Ga naar margenoot+maar saghtmoedigh wesen, teghen eenen yeghelijck, bequaam omme anderen te leeren, ende lijdtsaam in ongelijck. 25. Die met sachtmoedigheydt den wederspanninghe straffe, of God hem noch eens berou gave om die Waarheydt te bekennen, &c. | |
D.Want dit is het eynde van’t ghevecht deses Ridders Christi: niet het vermoorden der zielen in Onverstant, maar bekeeringhe vanden verdoolden ende bedaringhe des ghevanghens die in des Duyvels stricken is, op dat hy sich bekeeren ende leven soude. Den ghewonden te dooden ende den onboetvaardighen alsoo den tijdt van ghenade te berooven, is Tyrannen ende Wolven, maar gheen Coningen, noch Harders werck, oock gheensins het werck van dese Ridders Christi. Want dese en arbeyden niet om Landen, Steden, ende Sloten te overweldigen, maar omme te vernielen die bedrieghlijcke Vesten der Schijnwaarheyden, der verkeerde raadtslaghen, ende Ga naar margenoot+alle hoovaardighe sinnen, die sich op maken tegen die kennisse Godes. Dese vernielen sy ende nemen ghevanghen alle verstanden onder die ghehoorsaamheyt Christi, so d’Apostel wel duydelycken schrijft. | |
E.Waar mede gheschiedt dit? Met boeyen, ketens, blocken, ghevanghenissen ende stalen swaarden? Neen voorwaar, so onbescheyden en zijn sy niet, dat sy gheestelijcke ende onsienlijcke saeken, met vleeschelijcke ende sienlijcke Wapenen souden bestrijden. Wie mach de lucht wonden of doodtslaan? Of wie mach een ziele, swijghe eenighe Opinien inder zielen, metten sichtbaren swaarde wonden of dooden? Niemandt. Godt alleen mach die ziele dooden, soo moghen oock die Tyrannen door Godes toelaatinghe in’t dooden vander verdoolden lichamen hare eyghen zielen dooden. Die ware Leeraren en ghebruycken dan teghen soodanighe onsichtbare vyanden soo kindisch gheen sichtbare wapenen, maar andere daar toe bequaam ende hen vanden Veldtoverste Christo self daar toe ghegheven zijnde: dat zijn gheen Menschen, maar Godes Wapenen. T’is gheen vleeschelijck, maar een gheestelijck swaart. Dit ghebruycken sy oock teghen gheestelijcke vyanden, te weten teghen die gheesten der schalckheydt: Teghen d’ongherechtigheydt ghebruycken sy die wapenen des Gherechtigheydts: teghen die bedrieghlijcke Loghen: die wapenen des ghetrouwen Waarheydts: ende teghen die ydelheydt, die Almoghende kracht Godes. Dit is dan die rechte ende Euangelische strijdt, der oprechte ende Euangelische Predicanten. Ende dese wapenen betrouwen sy sulcx, dat sy nimmermeer, als d’oude ende nieuwe Pharizeen ghedaan hebben ende noch doen, verkeerdelijck des Overheydts swaardt aansoect tot bescherminghe vande almoghende Waarheyt teghen die ydele, nietige, schaduwelijcke, ende weseloose Loghen, die Niet is ende een droomelijcke Waan, sonder alle vermoghen, daarmense niet willig oplicht ende macht over sich selven gheeft. Van dese wapenen heeft Sebastiaan Castillio op dese Apostels Woorden wat geschreven, so wel ter saken dienende ende Mette meyninghe vande gantsche Schriftuyre so gantschelijck overeen stemmende, dat icx hebbe moeten stellen alhier. Dese schrijft also op dese navolghende woorden Paule.Ga naar margenoot+ | |
F.Die wapenen onses crijghshandels zijn niet vleeschelijck, maar machtigh voor Gode. Pauli crijghshandel was te bevechten ende te verstooren der menschen gedachten: dat is met sulcker kracht spreken en̄ leeren, dat der Menschen ghemoeden, door der saken Waarheydt overwonnen zijnde, ghedwonghen worden te dencken also: Hy seyt ware dinghen die niet en moghen wedersproken worden. Tot desen geestelijcken strijdt ghebruyckte hy wapenen, niet vleeschelijcke, maar gheestelijcke. Gelijck hy nu zot soude zijn die met een swaarde of Iavelijn die gedachten soude willen verwinnen: s osoude hy oock zot zijn die met een swaardt die gedachten soude willen verwinnen. Nu is des Christen Predicants kracht gelegen in’t verwinnen vande ghedachten: daar uyt volght, dat hy niet en mach ghebruycken dan sulcke wapenen, daar mede der Menschen ghedachten verwonnen moghen worden: hier af hebben wy een uytbesonderdt voorbeeldt aanden Keyser Nero. Dese treckende door’t landt van Griecken, sang self metten Musijckers om prijs. Verwan hy andere Musijckers, so werde hy ghecroont. Dit was een wettelijcke strijdt. Maar werde hy van haar overwonnen, soo bestelde hy datse ghedoodt werden. Dat en was nu geen Musijcker te verwinnen, maar een Mensch te dooden. Wt welcke zotte onbilligheydt volghde, dat hy door een gheveynsde stemme der Menschen in teghenwordigheydt werde ghepresen: ende d’andere Musijckers voorts aan met voorraadt qualijck songen, om hem niet te vertoornen: maar der Menschen ghedachten (alhoewel hy d’aldermogenste Prince was) en verwan hy niet, immers sy hielden hem doe ter tijdt, soo wy nu oock doen, voor een Gheck. Maar d’andere Musijckers, die hem inde konst te boven gingen, verwonnen niet alleen der anderer, maar oock Neronis eyghen ghedachte4n, soo dat sijn ghemoet, hoewel sijns ondancx, alsoo sprack: Dese singhen beter dan ick. Dit selve geschiet oock inde sake van de Religie. Daar wert ge- | |
[Folio 65v]
| |
disputeert van veeles aken. So wy yemanden met woorden overwinnē, wy wordē gecroont. Dit is een wettighe strijdt: maar so yemandt van ons niet en mach overwonnen werden, hy werdt een Ketter ghenaamt ende gedoodt. Maar dat en is niet een Ketter overwinnen, maar t’is een mensche dooden. Wt welcke zotte onbilligheydt wy oock dat verwerven, dat wy voor onsen ooghen door een geveynsde stemme der Menschen verwinners worden genaamt. S oseggen d’anderen daar na oock minder bescheyts, dan sy wel souden vermogen, om niet om den halfe te komen: maar der Menschen ghedachten (hoewel wy vermoghende zijn) en verwinnen wy niet. Immers die gene die niet blindt en zijn, achten ons nu ende sullen ons namaals achten voor dwaas, ende sullen also van ons oordeelen, als wy nu van Nero ende van d’anderen vervolghers oordeelen. Daar en is niet so bedeckt, dat niet ontdeckt en sal worden. De Heere heeft den ghehoorsamen sodanighe kracht belooft datter een hondert, ende hondert, thien duysent opter vlucht sullen drijven. Alsoo streedt Paulus, die alleen door die sijne Godtlijcke Wapenen mochte verstooren, niet alleen hondert, maar alder Menschen gedachten. Maar wy nu by honderden doodense bye enen, en̄ beschermen Christum met vleeschelijcke wapenen: op dat verstaan soude moghen worden dat wy die geestelijcke wapenen ontberen, ende dat wy eenen vleeschelijcken Christum hebben. Ist nu soo dat d’Apostelen, die ons de kercke hebben gesticht, vernoeght hebben met die geestelijcke wapenen: so blijcket dat de ghene die de vleeschelijcke wapenen te wercke stellen, niet ghenoegh die geestelijcke wapenen betrouwen: die welcke sy nochtans souden betrouwen, by aldien sy die hadden, ghemerckt sy Almogende zijn. Alsoo’t sal blijcken in des Heerē toekomste, die Antichristum, dat is Christi opperste vyant met gheen ander wapenen en sal overwinnen, dan metten geest sijns monts. In’t 35. cap. Exo. leestmen, dat het Tabernacule gemaackt was vande giften des volcks, willigh aangheboden, sonder dat yemant werde ghedwonghen: t’welck oock is te verstaan vande Kercke, soo’t blijckt inden 110 Psalm, inde welcke gheseydt wordt dat Christi crijgsvolck willigh sal zijn. Item ooc inde wet, daar bevolen word, dat die versaeghde afwijcken sullen, op dat sy inden strijdt der anderen herten oock niet en soude slap maken. Also is dit Oorlog Christi te voeren, met willighe crijghsluyden, ende die alleen metten Woorde Godes versaamt zijn. Die anders strijden, die strijden voor een ander dan voor Christo. Also betoont den uytgang, oock onse zeden, welck die vrucht zy van een gedwongen crijghshandel. Dat alles schrijft Castellio. |