Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Sodanige zijn der ware Predicanten vruchten, daar van Christo die eere, Gode den danck ende den vruchten self toekomen. Dubbele Saligheyt, ghemerckt sy hier na het eeuwigh Leven ende hier inder tijt die saligheydt al ghenieten door’t afwerpen van’t lastighe juck Pharaonis, des Duyvels, ende der zonden, ende door’t dragen van’t soete Iuck Christi, in wiens rijcke sy Gherechtigheyt hanteren, 1 Vrede met Gode ghenieten ende BlijdtschappeGa naar margenoot+ hebben inden H. Gheest, alsoo heure 2 wandelinghe, diewijle sy noch al opter aardenGa naar margenoot+ Leven ende niet Aardsch, maar Hemelsc h wesende, al inden Hemele is. Want het Rijcke Godes en is spijse nochGa naar margenoot+ drancke, maar Rechtvaardigheyt ende VredeGa naar margenoot+ ende Blijtschappe inden H. Gheest. Mat.6.10. Want onse wandelinghe is inden Hemele. | |
B.Maar die bate ofte vruchte, die meest alleGa naar margenoot+ ware Leeraren na den uyterlijcken MenscheGa naar margenoot+ voor heuren ghetrouwen dienste ghenieten, en is gheen lieflijcke Welluste noch Vrede, maar Cruys, Vervolghinge ende Lijden. Waaromme dat? Sy leeren anders dan ghemeynelyck d’Overheyt ende t’Volck lust te hooren. Wat begheeren die meest te hooren? Datmen henluyden quaatblijvende die saligheyt toesegge, ende vrede predict in haar boosheyt. Dit waar tegen die Waarheyt, sy zijn Waarheyts Iongheren, daarom en vermoghen sy sulcx niet, maar leeren onbeveynsde Waarheyt. Die is allen Schijndeuchden ende Godtloosen hardt ende bitter om hoorene. Want sy ontdeckt henluyder vuyl, ende toontse schandwaardigh, dien t’Volck als Engelen plagh te eeren. Wat hebben soodanighe Leeraren van soodanighe Schijndeuchden ende Godloosen dan doch anders te verwachtē, dan bitteren 1 hate, vyantschappeGa naar margenoot+ ende vervolginghe? Dit alles is die Waarheyt Christo, selfs wedervaren. Hy was vande werelt gehaat, insgelijcx oock sijne Iongheren mede, als heur Meester die Waarheyt leerende. Alsoo komet dat sulcke Ionghers Christi alreleye 2 ellendigheydē zijn onderworpen.Ga naar margenoot+ Siet voor Cap.viij.D.3. Wy worden benaut, maar wy en worden Ga naar margenoot+ | |
[Folio 64v]
| |
niet beancxt: Wy lijden arbeydt, maar wy en vertsaghen niet: Wy lijden vervolging, maar wy worden niet verlaten. 2.Cor.4.9.10.11.12. Matth.10.21, 17.22.23. Ioan.16.2. 2.Cor.6.45.&c. | |
C.Vraaght yemant, welcke? Voor eerst werden sy onderworpen veele schandelijke calumnien ofte valsche beschuldiginghen. Van wie? Van des werelts Heyligen, ick meyne die nieuwe Pharizeen, gheloove hebbende by groot Hans ende by cleyn Hans. Waarom dat? Wt brandende Wraackgierigheydt teghen sulcke waarheyts dienaren, henluyde in eere, in bate, ende in wellusten boven allen hinderlyck zijnde. Also pogen sy oock boven al yet quaats Ga naar margenoot+te versieren van sulcke dienaren der Waarheyt (overmits sy niet quaats daar inne en konnen vinden) omme henluyden daar deur t’gheloove te benemen by hoogh ende laagh, die selve leelijck Godloos, ende hatelijck te maken in alle mans ooghen, ende also in heur eygen valschee ere, bedrieghlijcke bate, ende zwijmige wellustigheyden te moghen blijven. Maar want die oprechtigheyt vande leere ende die deuchtlijcheyt, van’t leven der ware Predicanten sodanigen namenschenders alleen middelen van heur met waarheyt te wroegen benemen: so nemen dese nieuwe Pharizeen, heur voorsaten voetstappen, volgende, oock heur toevlucht totter logenen vader, te weten totten Duyvele: welcke Ga naar margenoot+loghenaar ende moorder henluyder kokeren Ga naar margenoot+stoffeert met venijnighe logenen ende 1 valsche wroeginghen. Ende beschuldighen alsoo den waren Leeraren ende rechte Iongheren Christi van oproer, van blasphemie ende van lasteringhen Godes, by de Overheyt ende by den volcke. Ga naar margenoot+Want Ioannes is ghekomen niet etende Ga naar margenoot+moch drinckende: ende sy segghen hy heeft den duyvel. 19. De Sone des Menschen is ghekomen etende ende drinckende, ende sy seggen, siet daar een mensche die een vraat ende wijnsuyper is, ende een vrient der Tommenarē. Mat.5.11, 12.24, 37.63. 1.Cor.4.12. | |
D.Als dese Pharizeen dan soo met eenen valschen yver verdoort, ende met sulcken bitteren hate ontstekē zijn, dat sy wanen Gode in’t doodē vande ware Leeraren, die sy ketters oordeelen, eenen dienst te doene: wat hebben sodane Ga naar margenoot+Leeraren doch anders te verwachtē dan 1 hongher, Ga naar margenoot+2 dorst, 3 naacktheydt, ende coude? Dan Ga naar margenoot+4 kercker, 5 slaghen, ende 6 gheesselinghe? Dan Ga naar margenoot+7 ellendigheydt, 8 vervolginghe, Ia dan oock Ga naar margenoot+eenen schandelijcken ende bitteren 9 doot? Dat ist loon dat de werelt met heure Schijn-heilighen den waren heyligen Godes placht te geven: sodanighen danck hebben die Propheten, de Heere Christus, ende d’Apostelen vande werelt ontfanghen: ende so eert de eerloose werelt den eerwaardigen lidtmaten Christi: die oock sodanighen smaadt, verdriet ende doot willigh aangaan ende ghedooghen, alleen op hopen of sy yemanden, ja oock onder henluyden uyt d’eewige schande, pijne, ende doot trecken, ende tot die eewige eere, vreuchde, ende leven voorderen souden moghen. Nadien nu de werelt daghelijcx niet en verbetert, maar van’t quade in’t alderarghste vererght: ende de werelt ten tijde Christi so boos al was, dat sy hem selve, oock sijnen Iongheren, om des waarheyts willen so hateden, dat sy den ghenen die haar sochten in’t leven te brenghen schandelijcken dooden: so machmen voorwaar wel ontwijfelijck ghelooven, dat alle die ware Iongheren Christi niet een hayrken beters van dese veel argher werelt en hebben te verwachten. Honger. 1.Corint.4.11.2. Corin.6.5, 11.27. 2. Dorst. 1.Cor.4.11.2. Cor.11.21. 3. Naactheyt. 1.Cor.4.11. 2.Corinth.1.27. 4. Kercker. 3.Reg.22.27. Mat.14.3. Ioan.21.18. Act.12.4, 16.23. Ephe.6.20. 5. Slaghen. 1.Mat.26.1. 1.Cor.4.21. 6. Gheesselinghe. Matt.10.17. Act.40, 22.24. 7. Ellendigheyt. Mat.24.9.1. Thess.3.3. Rom.5.3. 2.Cor.4.8. 8. Vervolginge. Mat.5.11, 10.23. Luc.11.49.21.12. Ioan.5.20. 1.Cor.4.12. Galat.4.29.nc. 9. Doot. Mat.10.21, 23.34, 24.9. Ioa.6.2. | |
E.Also mach hier uyt nu elck licht by hem self oordeelen, welck van beyden, na t’getuyghnisse der H. Schrifturē, meer behooren gehouden te worden voor ware Leeraars ende SendtbodenGa naar margenoot+ Godes: te weten Ismael of Isaac? Sederias, Ga naar margenoot+of Micheas? Die Pharizeen, of Christus. Ick meyn die vervolgers om t’geloove, of die vervolghde? Ick weet wel dat niet die vervolginghe, maar die goede sake, den martelaar kroont. Ick weet mede datter oock valsche Leeraren vervolght worden, van valsche Leeraren: maar ick weet mede uyt het gantsche ghetuyg der H. Schriftuyren, dat ware navolghers van’t Lam, niemanden en vervolgen, maar vervolght worden, ende dat gheen Overheyt, gheestelijck noch waarlijck, bevel mach toonen van Gode, om yemandt, hy zy dan Leeraar of Leerling, om misgeloof (van misdaat en spreke ick niet) te vervolghen of te dooden na den Lichame. Alsoo hebben altijdt meerder schijn na der Schrifturen, van ware Leeraren te zijn, die vervolght worden van anderen, dan die anderen vervolghen. |
|