Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio 63r]
| |
A.Ick hebbe gheseydt wat het is, dat een waar Leeraar leert, te weten, Waarheydts kennisse, so van ’t Quade, op dat het ghehaat ende verlaten, als van ’t Goede, op dat het ghelieft ende vercreghen soude moghen worden vanden Leerlinghen: op dat also die quade ende ellendighe in goede ende salige menschen verandert souden moghen worden. Nu is aan die maniere van leeren, om den Menschen daar toe te voorderen, oock grootelijcx gheleghen. Daar omme en heeft oock de Lieve Godt in sijn H. Schrifte niet verswegen, hoe ende op wat wijse een oprecht Leeraar sijnen Leerlingen leert. Hier van sa lick nu oock wat handelen. Elck Leeraar mach sijn selfs, ende elck Leerlingh sijn Leeraars maniere van leeren vlijtelijck daar teghen overweghen. Want so elck is, soo doet hy sijne saken: een zot zottelijck: maar een vroede vroedelijck, wiens wijse van leeren inder Waarheydt niet in een Opinie, maar in’t wesen overeen komt met die wijse die de H. Schrift ghetuyght te zijn inden waren Predicanten: salmen niet moeten houden dat sulck Predicant, een oprecht Dienaar ende Sendtbode Godes is? | |
B.Dat een warachtigh Leeraar of Bouman Ga naar margenoot+aanden Huyse Godes 1 wijs is, en sal niemant, dan die self onwijs is, loochenen. Soo handelt dan oock een wijs Leeraar wijselijck in ’t onderwijsen vanden onwijsen, ende leert misdien Ga naar margenoot+in alder 2 wijsheydt. Hy heeft door dese Wijsheydt ware kennisse sijnder cudden, oock van elckerlijcx aart ende behoefte. Dit maackt dat hy met goeden onderscheyt elcken aandient en̄ voorhoudt t’gene hy siet dat elcken meest nut zijn ende voorderen mach tot goetwordinghe. Alsoo biedt hy den Mannen stercke spijse, den Kinderen melck, den bedroefden Sondaren die minnelijcke genade, ende den stouten Sondaren die strenghe Rechtvaardigheyt Godes. Ga naar margenoot+T’welck doende leert hy met omsichtiger 3 bescheydenheyt, so d’Apostelen oock hebben ghedaan. Ga naar margenoot+Als een wijs Boumeester heb ic den grontfest Ga naar margenoot+gheleyt. Exo.31.2.3.36.1. Ephes.1.8. Ga naar margenoot+Den welcken wy vercondighen, berispende Ga naar margenoot+allen menschen, ende leerende allen menschen in alle wijsheydt, op dat wy allen Menschen daar souden stellen, volmaact in Iesu Christo. Ga naar margenoot+Ende ick broeders en hebbe met u niet moghen Ga naar margenoot+spreken als met gheestelijcken, maar als met vleeschelijcken. 1.Cor.3.2, 2.6. Hebr.5.13.14. | |
C.By dese bescheydene Wijsheyt is oock inden waren Leeraar Getrouheyt. Die maackt dat Ga naar margenoot+hy oock oprechtelijck handelt het woort des waarheyts, in Trouwe ende Waarheydt selve. Oprechtelijk handelt hy t’woord, als hy allen nieuguerighen, hoogen ende onnutten questien vermijdet, ende alleenlijck aanwijst die voorderlijck ende noodigh zijn tot Godtvruchtigheyt Ga naar margenoot+ende Saligheyt. In 2 Trouwen leert hy, die int uytleggen van de H. Schrift, die selve niet en buyght na sijn vernuft of partijschap door af ende toe doen van ende totte heylighe Schrift: maar die sijn verstant daar onder gevangen neemt ende die selve louterlijcken haddelt Ga naar margenoot+na haren eyghen sinne. Ende in 3 Waarheyt onderwijst alle Leeraar, die self door des waarheyts geeft onderwesē zijnde, die Waarheydt die hy anderen betuyght selve beleeft ende also niet min met sijn leven dan woorden of schriften den Menschen onderwijst. Zijt naarstigh om dy voor Gode te toonenGa naar margenoot+ eenen beproefden arbeyder, die sich niet en behoeftGa naar margenoot+ te schamen, die daar recht handele of deyle die reden des Waarheydts. 2.Tim.1.14.16. Waar toe ick gestelt ben een Predicant endeGa naar margenoot+ Apostel (ick segghe Waarheydt, liege niet) een Leeraar der Heydenen in Trouwe ende Waarheyt. Prov.12.22. In Trouwe ende Waarheydt. Als boven.Ga naar margenoot+ 2.Cor.7.14.Ga naar margenoot+ | |
D.Nadien oock dese Ridder Christi alles vermach in Christo die hem sterckt, oock inder Waarheyt is sterckmoedigh: soo en vreest hy geenen Menschen die het Lichaam, maar niet die ziele moghen dooden. Daaromme hy oock sijn stemme inder 1 kracht verheft, den QuadenGa naar margenoot+ 2 vrymoedelijc straffet en̄ den Machtigen 3 onvertsaaghdelijcGa naar margenoot+ berispt. Doch alles in 4 SachtmoedigheytGa naar margenoot+ en̄ Leerlijckheyt, sijn straffen ende berispen soo matighende met Bescheydenheyt, dat die hoorders niet door alle bittere strengheyt vande Leere afgeschrickt, ende door geen onnutte of onnoodighe questien verarghert en worden. Du bode Ierusalems, heft op dijn stemmeGa naar margenoot+ inder kracht ende verhooght die, en wilt nietGa naar margenoot+ vreesen. Ende nu Heere, aanmerckt heure dreyghementenGa naar margenoot+ ende gheeft dijne Dienaren datse dijnenGa naar margenoot+ woorde met alder vrymoedigheyt spreken. Ephes.6.19. Want Ioannes seyde tot hem, ten is u nietGa naar margenoot+ gheoorloft haar te hebben. 3.Reg.18.18.Ga naar margenoot+ Den ghenen die der Waarheyt teghen staanGa naar margenoot+ met sachtmoedigheydt onderwijsende, of heurGa naar margenoot+ sachtmoedigheydt onderwijsende, of heur God noch eens berou gave om die Waarheydt te bekennen. | |
E.Ende nadien alle ware Leeraar begaaft is met die nulde Liefde, die daar 1 soeckt, nietGa naar margenoot+ haar, maar een anders nut: so leert hy den onwijsen gheensins om des snoden gewins wille, maar met gheneychden gemoede: oock niet gedrongen, maar van selfs 2 vrywilligh. HoeGa naar margenoot+ dat doch? Roeckelooselijck? Neen, maar met Herderlijcker of Vaderlijcker 3 SorchvuldigheytGa naar margenoot+ over sijne Schapen ende Kinderen: ende dit onderwijlen met blijdschappe, ende oock bywijlen met droeffenisse. Want hy onderwijst met 4 blijdtschappe als hy merckt dat sijnenGa naar margenoot+ arbeydt ghedijende is tot Godes eere ende der Menschen heyl, daar inne dat sy’t woort hertelijck begheeren, ernstlijck ondersoecken, sorghvuldelijck bewaren, erkauwen ende beleven. Maar hy leert met treurigher 5 droefheyt, alsGa naar margenoot+ hy bemerckt dat sijne toehoorders, altijt blijven hoorders sonder doenders te worden vant dickmaal ghehoorde, ende mitsdien oock dat sy uyt onachtsaamheyt ofte uyt laauheydt kinders blijven van hondert Iaren, sonder in deuchden toe te nemen. Immers oock als hy siet dat sy daghelijcx na t’wasschen telcken weder metten Seuge loopen wentelen inden slijcke vande zonden, ende also door een stadige oeffeninge van zonder daar inne verstijven, ende van t’quade in ergher komende, verargheren.Ga naar margenoot+ Sy en soect niet dat haar is. Phil.2.4. ElckGa naar margenoot+ | |
[Folio 63v]
| |
lettende niet op het sijne, maar op eens anders. Ga naar margenoot+1.Cor.10.24. Rom.14.7. Phil.1.23.24. Ga naar margenoot+Weydet die Cudde Godes, die onder u is, haar besorghende, niet als uyt bedwang, maar ghewillighlijck, noch niet om ’t snoode gewins wille, maar uyt gheneghen ghemoede. Ga naar margenoot+Regeert yemant. Hy zy sorchvuldigh. 2.Cor.Ga naar margenoot+7.12. Cos.1.1.Ga naar margenoot+Daaromme, indien daar is eenighe bevestiginghe Ga naar margenoot+in Christo, indien daar is eenighe vermakelijckheyt der Liefden, is daar eenighe ghemeenschap des gheests, is daar eenigh medooghen ende bermhertigheydt. 2 So vervult mijn blijdtschappe, (dat is) weest van eender meyninge, eenreley: Liefde hebbende, eenmoedigh ende eenreley ghevoelende. Heb.13.17. 2.Cor.1.24.1. Thess.2.20. Ioan.4.16. Psal.Ga naar margenoot+140.5. Siet meer Cap.x.l.4. Ga naar margenoot+Want ick hebbe groote droefheydt ende een ghestadigh verdriet in mijn herte, ghemerckt ic wenschte self verbannen te zijn van Christo, om mijnre broederen wille, die na den vleesche mijn maagschap zijn. 2.Cor.2.1.2.3.&c. Siet oock Cap.x.l.5. |
|