Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Soo yemant zijn sal een warachtigh Sendt-bode Christi ende Leeraar der Christenen, hy self moet voor al inder Waarheyt een Christen wesen. Dit en is niemandt sonder Gode gehoorsaam te zijn inde twee Hooft gheboden, al die Wet ende Propheten in sich begrijpende, soo volght nu dat een warachtigh Leeraar Godt boven al, ende sijnen Naasten als hem selve lief heeft. Nu ist soo lichtelijk te weten, voor die’t niet ernst wil ondersoecken, of men dese Liefde heeft dan niet: alst lichtelijck is te weten, daarmen aan twijfelt, of een vuyr gheschildert zy dan niet. Want ghevoeltmen niet dat het vuyr hitte van sich gheeft, sal men niet seecker zijn dat het een gheschildert vuyr is? Ick houde wel ja, het zy dan soo constigh ghemaalt alst wil. Wie dan oock, niet in sich gevoelende tot Gode die hertelijcke tocht, die hy wel tot een vrouwe, tot gheldt, of tot andere aertsche dinghen in sijnen ghemoede heeft ghevoelt, sal moghen twijfelen, dat hy noch niet in hem en heeft die ware Liefde Godes? Dit werdt leyder soo selden by den Menschen met aandachtigh opmercken in sich ondersocht alst wel by veelen t’onrecht werdt ghewaant dat sy die Liefde Godes al hebben: die daar door meynen al goede Christenen te zijn daar sy noch gheen goede Heydens en mogen verstrecken: rechts of yemandt een warachtigh Christen moght zijn, Ga naar margenoot+sonder 1 warachtighe Liefde te hebben. Ende moet ick vastelijck ghelooven, indien by alle, die Leeraren willen worden, ofte nu al zijn, soo vlijtelijck by haar selve worden na ghespeurt, alst henluyden wel noodtlijck is: datter luttel staan souden naar het Ampt eens Leeraars, ende datter veele heur Leerampt souden verlaten: door dien sy inder Waarheyt souden bevinden haar onbequaamheyt tot desen alderhooghsten ende oock aldersorghlijcksten Staat. Och of Godt oock gave, datter nu wat min worden bevonden, die van selfs loopen onghesonden, ende wat meer die opten marckt ledigh stonden, tot dat haar Tonghe van den Heere werde ontbonden, om in sijnen heylighen Wijngaart als ware Wijngaardeniers te wercken, ende die niet als listighe Vossen te bederven: Wy en souden dus iammerlijck niet verwert zijn aan den Toren Babels met soo verscheyden spraken; nochte Ga naar margenoot+in den Doolhof van soo menighfuldighe Ga naar margenoot+onweghen, Partijschappen, Scheuringhen ende Secten. Al waart dat ick met tonghen der Menschen ende der Enghelen sprake, maar gheen Liefde en hadden, soo ware ick als een klinckende Metaal, of luydende Belle gheworden. 1.Corint.13.2.3. Ioan.21.16. Ioan.13.35. Roma.13.8. | |
B.Alsoo houde ick voor seecker dat alle waare Leeraars, als hebbende ware kennisse van de Goddelijcke Goedheyt, Schoonheyt ende Hoochwaardigheyt, oock mede van sijn selfs Menschelijcke quaadtheyden, leelijckheyden ende ellendigheyden, Gode boven al bemindt, ende sijnen even Naasten als hem selve, om Godes willen, dit maackt in hem een vriendelijck me-dooghen metter zondighen Menschen Ellendigheydt, ende eenen Hertelijcken luste omme die selve, of ten minsten eenighen van dien, uyt die Quaatheydt, Lelijckheydt ende groote Ellendigheyt te verlossen. | |
C.Nu weet dese Leeraar oock inder Waarheyt, dat Godes heyligh Woordt alleen is die waare 1 Medecijn ende Salve, daar doorGa naar margenoot+ alder menschen qualen der Zielen (t’welck quaatheydt is ende zonde) alleen warachtelijck moghen worden ghenesen. Hierom ist oock dat die ware Leere werdt ghenoemt die 2 ghesonde Leere. Want dese alleen ghesondtGa naar margenoot+ maackt allen Krancken daar inne sy komt, blijft, ende 3 onbehindert haar werckingheGa naar margenoot+ mach hebben, So weet mede alle ware Leeraar, dat het Gode, oock sijnen Ampt op’t alderhooghste teghen is, dat hy dit alleen ghenesende woort Godts verwerpende, sijne ydele Droomen den Krancken daar voor aandienen, of dat hy’t willende verbeteren, sijn dootlijck Venijn daar onder menghen, of dat hy uyt Misgonste of Karigheydt den Krancken die ghenesende Salve onthouden soude. Dit waar oock snoer-recht teghen die Liefde die hy draaght tot sijnen even Mensche, welcks hooghste luste is om veelen Menschen te ghenesen, ende gheensins om yemanden te vergheven ofte dooden. Also maackt die Liefde, die alle ware Leeraar heeft tot Gode ende tot sijnen even Naasten, dat hy sich op’t alder scherpste hoedet voor drye soo verderflijcke saken voorsz. Want hy niet altoos 4 voortGa naar margenoot+ en brengt uyt sijn eyghen Herte of goedtduncken: die suyvere Borne van des Heeren woort met het vuyl sijnre voeten van de aartsche begeerlijckheyt niet en besmet of 5 vermenghet:Ga naar margenoot+ ende om sijn eyghen nut ofte eere, niet altoos en 6 verberght van des Heeren woordt datGa naar margenoot+ den Menschen nut ende noodigh is om weten. Welcke drye ghebreken nu leyder, even soo ghemeen zijn by den gheemenen Leeraren, als die wel verderflijck zijn voor der MenschenGa naar margenoot+ onwijse zielen.Ga naar margenoot+ Hy heeft sijn Woordt ghesonden ende heeftse ghesondt ghemaackt. Proverb.12.18, Ga naar margenoot+4.21.Ga naar margenoot+ Op dat hy machtigh zy te vermanen in de ghesonde Leere. 1.Timoth.1.10. Tit.2.Ga naar margenoot+1.8.&c.Ga naar margenoot+ Soo wie anders leert, ende die ghesonde woorden onses Heeren Iesu Christi, ende die Leere des Godtsaligheydts niet toe en stemt.Ga naar margenoot+ 2.Timot.4.3.Ga naar margenoot+ Dan suldy kennen dat ick het ben, ende dat ick niet en spreke uyt my selve, maar dat ick spreke t’ghene, ende alsoo my de Vader heeft gheleert. Num.16.28.Ga naar margenoot+ Niet wandelende in Schalckheydt, nochteGa naar margenoot+ het Woordt vervalschende. 2.Corint.2.17.Ga naar margenoot+ Num.16.28.Ga naar margenoot+ Hoe ick u niet onthouden en hebben dat nut was, ofte ick en hebbes u alle verkondight. | |
D.Ende want een warachtigh Leeraar is eenvuldigh als een Duyfken, ootmoedigh als sijn Meester, ende een warachtigh Liefhebber Christi, als Petrus, Paulus, ende andere ware Iongheren Christi: soo en wandelt hy niet in bedrieghlijcke 1 Argelistigheyt, | |
[Folio 60r]
| |
hy en soeckt oock gheen lof der Menschen, Ga naar margenoot+noch en staat na gheen 3 schantlijck ghewinne, ofte yet dat eens anders is, alsoo hy ’t om Christi willen alles voor dreck acht, ende sijnen Meester Christo, niet sich selve, arbeydt, wint ende woeckert in ’t winnen van Zielen. Waar inne hy soo veele wercx vindt, dat hy sijnen Meester navolghende, sich niet altoos Ga naar margenoot+en onderwindt metten 4 Burgherlijcken saecken, Vyerscharen ofte Raadthuysen. Ende overmits hy in hem heeft die vriendelijcke Liefde, ende die goedertierene Sachtmoedigheyt Iesu Christi, soo en is hy gheen Ga naar margenoot+ding minder dan 5 twistigh, maar vreedtsaam, overmits die gave der Wijsheydt van boven. Boven alle dit, is hy oock soo sterck dat hy ’t alles vermach in Christo. Daaromme oock dese dorschende Osse met sijne sterckheydt, ende dese minnelijcke Bouman door sijn Liefde onder desen sijnen stadighen arbeydt, Ga naar margenoot+nemmermeer en 6 vertraaght. Want die al-verdraghende, ende al-ghedooghende Liefde, maackt allen arbeydt licht. Ende na dien hy seeckerlijck weet dat die Almoghende Ga naar margenoot+Heere met hem is, soo en 7 vreest hy in ’t berispen ende straffen gheenen Menschen, maar, handelt in alles ghetroostelijck ende vrymoedelijck. Ga naar margenoot+Niet wandelende in Arghe-listigheyt, &c. Ga naar margenoot+Oock niet soeckende het lof der Menschen Ga naar margenoot+noch van u, nochte van anderen. Ga naar margenoot+Ende ick en sal u niet lastigh wesen, want Ga naar margenoot+ick en soecke niet dat uwe, maar u. Ga naar margenoot+1.Timoth.3.8. 1.Tess.2.5. 1.Corinth.Ga naar margenoot+13.5. Ga naar margenoot+Maar een van de Schare seyde tot hem Meester, segt mijn broeder, dat hy met my die Eerffenisse deyle. 14. Ende hy seyde tot hem: Wie heeft, O Mensche, my tot een Rechter of scheydtsman over u ghestelt? Actor.Ga naar margenoot+6.2. 2.Timoth.2.4. Ga naar margenoot+Maar een Dienaar des Heeren en moet niet twistigh wesen, maar sachtmoedigh tot een yeghelijck. 1.Corint.13.5. Iacob.Ga naar margenoot+3.17. Ga naar margenoot+Daaromme na-dien wy hebben dese Bedieninghe (t’welck die Godtlijcke barmhertigheydt is tot ons) soo en worden wy niet traghe. Genes.29.20. 1.Corint.13.7.&c. Ga naar margenoot+Als een Adamant ende Keselsteen hebbe Ga naar margenoot+ick dijn Aanghesicht ghemaackt, en vreestse niet, noch en ontsiet dy niet voor haren aanghesichte. Isai.8.12.13. Iere.1.17.19. Matth.10.28. | |
E.Eyndelijck al ist sulcx dat een warachtigh Leeraar wel seeckerlijck weet dat die Waarheydt, oock om haren wille heur Dienaren, nerghens willekom en zijn, maar doorgaans Ga naar margenoot+veracht, 1 ghehaat, ende vervolght werden by de werelt ende desselfs groote Hanssen: ende daar by mede wel verstaat, dat hy sulcks lichtelijck soude moghen ontgaan, ja selve in Eeren, ghemack ende weelde komen, by al-dien hy den onboetvaardighen Zondaren Ga naar margenoot+2 vrede prediken, ende den machtighen luyden Ga naar margenoot+3 pluymstrijcken wilde, soo en doet hy sulcks gheensins, noch en is oock soo onbescheyden Ga naar margenoot+niet, dat hy den verscheurende 4 Honden het Heylighdom van de Godtlijcke verholentheyden Ga naar margenoot+soude voor-werpen, om den 5 kurieusen of nieu-gierighen spotters te verlustighen ende te behaghen. Somma, hy en doet niet, dat eenighsins teghen Godes Eere, der Menschen saligheyt, ende sijn Ampt soude moghen schijnen te strijden.Ga naar margenoot+ Ende ghy sult van alle Menschen om mijnenGa naar margenoot+ Naams wille gehaat worden. Matth.14.9. Ioan.15.18, 7.7. Amos 5.10.Ga naar margenoot+ Mijn Volckdie dy saligh segghen te zijn, Ga naar margenoot+bedrieghen u. Ierem.5.14, 8.11. Ezech.13.10.16. In hare schalckheyden verblijden sy denGa naar margenoot+ Koning, ende in hare Logen-talen den PrincenGa naar margenoot+ Ierem.28.10.11. 3.Reg.22.6.Ga naar margenoot+ En worpt het Heylighdom niet voor denGa naar margenoot+ Honden, &c. Roma.9.20. Proverv.9.7.Ga naar margenoot+ Herodes Iesum siende, was seer verblijdt, Ga naar margenoot+ want hy hadde hem over langhen tijt begheert te sien, overmits hy veele van hem hadde ghehoort, en̄ hy begheerde een Teecken van hem te sien. 9. Ende hy vraaghde hem met veele woorden, maar hy en antwoorde hem niet. Matth.16.4, 12.38.39. |
|