Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Na dien een waarachtigh Leeraar alle tgheen dat sijn Ampt of Dienst toe staat ghetrouwelijck volbrengt, soo is licht om mercken dat hy alle t’ghene werckt ende doet, dat hier voor gheseyt is een Leeraars Ampt te wesen. Doch overmits daar niet en zijn gheroert dan Hooftsaecken, ende die heylige Schrift noch seer veele andere wercken der Leeraren vermeldet, en hebbe ick niet willen laten te verhalen die voorneemlijckste wercken eens oprechten Leeraars, eensdeels tot Gode, eensdeels tot sich selve, ende eensdeels tot andere Menschen streckende. | |
B.Ga naar margenoot+Ten behoeft gheen bewijs, dat de ghene die anderen sal eeren of berispen, selve gheleert zy ende verstandigh. Dit is alle ware Leeraar, Ga naar margenoot+door dien hy self Gode eerst 1 hoort als sijnen Meester, ende het ghetrouwe Woordt aanneemt. Dit is die onbedrieghlijcke Waarheyt Godes, die haar Dienaren niet en laat te schanden worden, maar hen Wijsheyt geeft ende macht, omme den Onwijsen te onderwijsen, ende den wedersprekeren den mondt te stoppen. Soo 2 bewaart hy dan oock ditGa naar margenoot+ ghetrouwe Woordt dat in sijnen monde is gheleydt, soo ghetrouwelijck, dat dit suyvere Water des Levens door sijnen lijve vlietende, niet altoos en wordt veronreynt of besmet, door den slijm van eyghen Goedtduncken, menschelijck Wanen, of vermetelijck daar toe af te doene. Also doet hy in desen niet anders dan sijn Ampt is vereyschende. Vraaghtmen wat? Hy bewijst niet sijn eyghen Wandel, dat hy met Leven ende Leere anderen onderwijst, betonende dat hy selve ghelooft ende doet, t’ghene hy betuygt dat elck behoort te gelooven ende te doen. Soo blijckt hy dan met 3 Woort ende DaadtGa naar margenoot+ te wesen een oprecht Dienaar Godes. Daarom sal hy, die self alsoo doet ende leert 4 grootGa naar margenoot+ ghenaamt werden in Godes Rijcke. Want sijn Gherechtigheydt al veele overvloedigher is, dan de gherechtigheyt der Pharizeen, van die welcke de Heere seydt: Doet na haar woorden ende niet na haar wercken. Dit is gantsch anders met dese ware Leeraren. Want sy zijn een oprecht 5 voorbeelt der Deughden:Ga naar margenoot+ soo datmen moet doen niet min na hare wercken, dan na hare woorden. Dat zijn dan oock ghetrouwe 6 Legaten, die met Daadt endeGa naar margenoot+ Woordt, haars Heeren bevel volbrenghen, niet anders dan of Godt self met woorden ende wercken, door hen die Menschen vermaande. Dit zijn voorwaar ghetrouwe ende prijswaardighe knechten des Heeren, haren Heere van haar ontfanghen 7 PondekenGa naar margenoot+ eenen rijcken Woecker brenghende tot der Enghelen 8 verblijdinghe, ende tot SaligheytGa naar margenoot+ der Menschen, voor den welcken sy den Heere oock sorghvuldelijck 9 bidden. Zijn dat nuGa naar margenoot+ oock niet klare ende ghewisse merckteeckenen, daar by elck dien’t ernst is, acht daar op te nemen, mercken mach, dat een Leeraar in den welcken hy alle sulcx inde Waarheyt siet te wesen, een Warachtigh, Ghetrou, ende Oprecht Leeraar zy? Seecker na dien het den ghetrouwen Gode belieft heeft ghehadt, ons soo ghetrouwelijck inde heylige Schrift voor ooghen te stellen, welcke ende hoedanighe die wercken eens waren Leeraars zijn tot Gode, ende yemandt daar benevens iet ende waarachtelijck ondervindt dat eenigh Leeraar sulcx doet tot Gode, sal dese oock dan voorts meer aan de oprechtigheyt eens alsodanighen Leeraars moghen twijfelen? Die t’ghetrouwe Woort, dat in de Leere werdt ghebruyckt, aan-kleeft, op dat hyGa naar margenoot+ machtigh zy met de ghesonde Leere te vermanen, ende den wedersprekers te wederlegghen. Isai.5.4.5. O Timothee, bewaart dat u betrout is.Ga naar margenoot+ Ioan.8.31, 14.23, 17.6.Ga naar margenoot+ Wy en gheven gheenrehande Arghernisse, op dat onse Bedieninghe niet en werdeGa naar margenoot+ ghelastert. 3. Maar bewijsen ons selve inGa naar margenoot+ allen, als Dienaren Godes, &c. Maar die also doet ende leert, dese sal grootGa naar margenoot+ ghenoemt worden in’t Rijcke der Hemelen.Ga naar margenoot+ Matth.5.21. Als voor Capit. vij. G.j. Capit. xj. K.j.Ga naar margenoot+ Na-dien wy dan Sendtboden Christi zijnGa naar margenoot+ als of Godt door ons vermaande, soo biddenGa naar margenoot+ wy u door Christum, dat ghy u met Gode laat versoenen. | |
[Folio 59r]
| |
Ga naar margenoot+Ey goede ende ghetrouwe knecht, na dien Ga naar margenoot+ghy over weynigh zijt ghetrou gheweest, daar om sa lick u over veele stellen: gaat inde blijdtschappe Ga naar margenoot+dijnes Heeren. Ga naar margenoot+Voorwaar, voorwaar segghe ick u, dat ter alsoo blijdtschap voor den Enghelen Godes sal wesen over eenen Zondaar die Boete doet. Ga naar margenoot+Heylige Vader, bewaartse die ghy my hebt Ga naar margenoot+ghegheven, in dijnen Name. Exo.32.32. 1.Reg.12.23. 2.Corint.13.7 &c. | |
C.Wie sal, segghe ick noch, daar aan moghen twijfelen, alsmen siet dat hy doet aan sich self, tLeeraargheen een oprecht Leeraar na t’ghetuygh der heyligher Schriftuyren schuldigh is te Ga naar margenoot+doene? Als hy aandachtelijck 1 opmercken heeft in ’t lesen der heyligher Schriftuyren: Ga naar margenoot+als hy 2 t’quade, ja alder quaden wortele vliedet ende die Deughden aanhangt, sich Ga naar margenoot+self daar inne 3 oeffent, hem self in 4 suyverheydt bewaart, ende des Heeren Gheboden Ga naar margenoot+onbevleckt ende onbrsiepelijck 5 onderhoudt: machmen oock wettelijck twijfelen aan de oprechtigheydt van een alsoodanighen Leeraar?Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+Hebt acht opte Lesinghe, Vermaaninghe ende Leeringhe. Ga naar margenoot+Alder quaden wortele is die Begheerlijckheyt, &c. 11. Maar ghy O mensche Godes Ga naar margenoot+vliedt dese dinghen. Ga naar margenoot+Maar oeffent dy selve in Godtvruchtigheyt. Ga naar margenoot+Bewaart dy selve kuysch. Ga naar margenoot+Op dat ghy het Ghebod onderhoudt onbesmet Ga naar margenoot+ende onberispelijck totten toekomste onses Heeren Iesu Christi. | |
D.Ga naar margenoot+Te min soo salmen daar aan noch moghen twijfelen, alsmen daar beneven oock siet dat Ga naar margenoot+hy teghen allen Menschen in ’t alghemeyn Ga naar margenoot+sulck doet, als die heylighe Schrift ghetuyght van die ware Predicanten. Want ist dat hy Ga naar margenoot+alle 1 Volcken ende Menschen leert met leven Ga naar margenoot+ende Leere: dat is, streckt hy met sijnen goeden Ga naar margenoot+ende oprechten wandel (soo nu al ghehoort Ga naar margenoot+hoort is) den Menschen een 2 Licht, verkondight Ga naar margenoot+hy niet sijn selfs, maar alleen des 3 Heeren Ga naar margenoot+Woort, ende hy met dat selve, maar met Ga naar margenoot+gheen ander woordt voor t’ quade 4 waar Ga naar margenoot+schout, ten goeden 5 vermaant, het ondervondene Ga naar margenoot+6 betuyght, al 7 smeeckende, oock 8 berispende, Ga naar margenoot+het zy tijdt of 9 ontijdt, met alder Ga naar margenoot+zedigheyt ende gheduldigheyt: Ick meyn ommers, Ga naar margenoot+datmen al eenighsins seecker mach zijn Ga naar margenoot+van sodanighen Leeraars oprechtigheyt. | |
E.Ga naar margenoot+Maar want die Menschen verscheyden zijn Ga naar margenoot+van zeden, soo werckt een bescheyden Leeraar Ga naar margenoot+bescheydelijck met verscheyden Menschen, daar Ga naar margenoot+toe sijn Ampt is streckende. Want anders Ga naar margenoot+handelt hy met Godtloosen, anders doet hy met Zondaren, anders werckt hy metten Gheloovighen, ende anders hanteert hy den Heylighen. Soo sietmen dat hy den Godtloosen Ga naar margenoot+vrymoedelijck 1 berispt, by-wijlen Ga naar margenoot+2 strenghelijck, ende oock somtijdts 3 goedertierlijck, alles na de gheleghenheyt der saken, daar inne na de volghende het bevel des heylighen Apostels. Maar teghen den Zondaren in ’t alghemeyn, is eens oprechten Leeraars Ga naar margenoot+werck ernstlijck te 4 berispen, schrickelijck te Ga naar margenoot+5 dreyghen tot berouw, ende (soos y hen beteren) Ga naar margenoot+soetelijck te 6 vertroosten, oock t’verloren Schaap te 7 soecken, ende het gevondeneGa naar margenoot+ te 8 bewaren.Ga naar margenoot+ Op dat hy machtigh zy inde ghesonde LeereGa naar margenoot+ te vermanen, ende den wedersprekers te berispen.Ga naar margenoot+ 1.Thess.5.14. Prov.24.25.Ga naar margenoot+ Maar de Godt onser Vaderen heeft IesumGa naar margenoot+ opgheweckt, den welck ghy hebt ghemoort, ende aan den Houte 1 des Cruyces ghehanghen. 3 Re 14.9.10.&c. 16.1.2.3., 41.8.18, 21.19.21. Isa.28.7. Ier.20.3.4.6, 26.4.5.6. Ezech.13.2.3.4. Actor.4.10.7.52.53, 9.22, 18.28.Ga naar margenoot+ Met zedigheyt berispende den ghenen, dieGa naar margenoot+ de Waarheyt wederstaan, of Godt henluyden noch eens berou mochte gheven, om die Waarheyt te kennen. 2.Timoth.4.2. Galat.6.1.Ga naar margenoot+ Berispen. Siet hier voor 1.Ga naar margenoot+ Ghy hebt alle mijnen Raadt veracht, endeGa naar margenoot+ mijne berispingen versuymt. Ick sal oock in u verderfnisse lachen, ende u bespotten als u op-komt, t’gheene daar ghy voor vreesde. 27.28.29.30.31.32. Isai.65.12. Iacob.2.13.etc. Vertroosten. voor Capit. vij. M.3.H.Ga naar margenoot+ Soecken. voor Capit. xij. F.7.Ga naar margenoot+ Ende dat vet is ende sterck, sal lick bewaren.Ga naar margenoot+ Ioa.17.12, 10.11.Ga naar margenoot+ | |
F.Maar eens waren Leeraars werck aan den bekeerden Zondaren ende Heylighen is 1 sorghe te draghen datse niet verleydt en worden, Ga naar margenoot+met opsicht 2 waken op haren wandel, Ga naar margenoot+den Heere Iesu Christo 3 kinderen teelen, dieGa naar margenoot+ in Waarheyts kennisse op te 4 voeden, endeGa naar margenoot+ (daar ’t noodigh is) sijn 5 Leven te laten voorGa naar margenoot+ sijne Schapen. Maar ick hope in den Heere Iesu ChristoGa naar margenoot+ haast Timotheum te seynden tot u, op dat ickGa naar margenoot+ wetende hoe ’t met u staat, goedts moedts mach zijn. Coloss.2.1. 1.Thess.3.5. Hebr.6.11. Maar weest ghy wacker in allen dinghen.Ga naar margenoot+ Actor.20.29.30.31.Ga naar margenoot+ Want in Christo Iesu heb ick u door denGa naar margenoot+ Euangelie gheboren. Galat.4.29.Ga naar margenoot+ Nochtans zijn wy soo sachtmoedigh gheweestGa naar margenoot+ onder u als een Voedtster haar voedtster-kinderenGa naar margenoot+ voedet. Ioan.22.15.Ga naar margenoot+ Ick ben een goet Herder. Een goet HerderGa naar margenoot+ laat sijn Leven voor sijne Schapen. 2.Corint.12.15. | |
G.Het en mach dan geen seer duyster of twijfelijck merckteecken eens waren Leeraars zijn, daarmen hem inder Waarheyt bevindt, sodanigh in sijne woorden ende wercken, als die heylige Schrift eenen warachtighen Leeraar beschrijft, ja beschildert, ende met alle sijnen eyghen verwen soo naackt ende soo klaar voor ooghen stelt. Want hy dan in sijne woorden ende daden bewijst ghetrouwe ghehoorsaamheyt tot Gode, heylige beteringhe van sich selve, ende eenen stichtelijcken ende vriendelijcken wandel tegen allen Menschen, waarachtighe, maar niet manslachtighe berispinghe teghen den Ketteren, dreyghelijcke oock troostelijcke vermaninghen totten Zondaren, ende sorgvuldighe behoedinghe ende opvoedinghe sijnre Schapen. Dat zijn dan voorneemlijck die wercken eens waren Predicants, ons inde heylighe Schrift voorghedraghen: die verswijght oock niet wat hy niet en doet of werckt: daar af wy nu oock een weynigh willen segghen. |
|