Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Wt het eynde daar tot die bedieninghe eens waren Leeraars is streckende | |
[Folio 55r]
| |
waar af nu is gheseyt, mach voorts lichtelijck ghemerckt worden, wat hem van noode is te hebben die een warachtigh Leeraar sal wesen. Want met alle het leeren ende onderwijsen der Leeraren voorneemlijck wert ghesocht der Menschen Saligheydt. Dese verkrijghtmen niet sonder Vernieuwinghe in Christo Iesu. Waar dese gheschiet, daar wert inden Mensche het oude quaat vernielt, ende het nieuwe goet levendich. Sal nu de Leeraar een bequaam gereetschap zijn om andere oude Menschen te dienen tot sodanighen Vernieuwinghe: wie merckt niet dat hy self geen oude, maar oock een nieu Mensche ende vernieut moet wesen? Seker indien dese salighe Vernieuwinghe noch inden Leeraar selve niet is gheschiet, hoe sal hy in sekerder Waarheydt moghen weten hoe die te wercke gaat, en̄ hoedanigh een nieu Mensche is? Weet hy dit niet self, hoe sala hy’t anderen inder Waarheydt betuyghen ende bescheydelijck onderwijsen moghen? Hier uyt volght nu dat voor allen dinghen om een oprecht Leeraar te zijn, van noode is, dat de ghene die anderen wil aanwijsen tot die Vernieuwinghe, self een nieu Mensche Ga naar margenoot+en̄ als een jong 1 kindeken gantsch omgekeert Ga naar margenoot+moet wesen. Soo moet hy dan oock geen oude flesch, vol modderigh ende qualijck smakent water des Letters, maar een nieuwe Ga naar margenoot+2 flessche vol soete wijn des Geests wesen. Hoe Ga naar margenoot+soude hy anders dit 3 nieuwe Verbondt waardelijk Ga naar margenoot+verkondigen? Desen nieuwen 4 Most Ga naar margenoot+des Geests anderen ongevalschet in schencken? Ga naar margenoot+Tot die nieu Ghebodt der 5 Liefden den liefdeloosen Ga naar margenoot+lieflijck aanwijsen? Hoe soude hy Ga naar margenoot+anders, segghe ick, den ouden Menschen tot Ga naar margenoot+dese warachrighe 6 Vernieuwinghe vruchtbaarlijck konnen vermanen? | |
B.Ga naar margenoot+Aan dese Vernieuwinge dan, mach elck die een Leeraar van dit nieuwe Verbondt der Liefden begeert te worden, of nu oock al is, sekerlijck weten, ende sijne Iongers mogens oock waarschijnlijck vermoeden, of hy oock is een warachtigh Leeraar dan niet. Wat valt doch lichtelijcker te onderscheyden dan nieu ende oudt? Sonderling elck in sich selve. Weet elck niet, die’t maar heeft willen aanmercken, dat die oude zondighe Mensche met sijn verkeert ende duyster ooghe het quade goet oordeelende, het quade volbrengt met begeerlijcker lusten, niet teghenstaande hy daar af gheen loon altoos en mach verhopen, maar niet dan straf moet beduchten ende vreesen? Also mede weet elck dat die oude Mensche sodanigen walginghe ende af keer heeft van’t goede (overmits sijn verkeert oordeel dat voor quaat houdt) dat hy’t gheesins met Hertelijcker lust kan ghedoen on loon, veel min sonder loon, ende noch veel min daar men der Tyrannen straf voor wel-doen moet beduchten. Soo mach ja moet dan elck Leeraar hier uyte so sekerlijck als lichtelijck weten, of hy een nieu Mensche is gheworden dan niet. Want bevindt hy in sijnen ghemoede so hertelijcken lust ter deughden, dat hy niet en mach latē die selven begeerlijck te volbrengen, of daar al schoon van Gode geen belooninge van den Hemele ende saligheyt voor en ware belooft, Ia oock niet, al worde hem straf van Doot ende Verdoemenisse daar voor gedreyght: Sal hy niet noodtsakelijck en̄ sekerlijck moeten weten, dat hy Godt ende die Deughde lief heeft boven sich selve, ende geensins om hem selfs willen? Also mede, als eenigh Leeraar daar tegen bevint in sich selve, dat hy so vyandtlijcken hate heeft tegen die zonde, dat hyse met gheen begeerlijcke luste en mach volbrenghen, of hem schoon al sekerlijck toegheseyt ware, niet alleen onghestraftheyt, maar oock wenschelijke belooninghe: Sal dese niet ontwijfelijck moeten weten, dat hy niet meer en is een oude Mensche? Ick houde vryelijck ja. Want hy verneemt ondervindelijck in sich selfs, dat die alder eerste 1 BelofteGa naar margenoot+ warachtelijck in hem is gheschiet, dat isGa naar margenoot+ die vyandtschap tegen het quade. Soo bevindt hy daar beneven noch mede die ander Salighmakende Belofte in hem gheworden te zijn, namentlijck des Herten 2 besnijdenisse, daarGa naar margenoot+ door hy Godt met sijne goetheyt ende alle wareGa naar margenoot+ deughden lief heeft uyt gantscher Herten bovenGa naar margenoot+ hem selve ende allen dinghen. | |
C.Daar mede acht icks hier ghenoegh vande ghewisse versekertheyt, die elck Leeraar behoort te hebben, ja moet hebben van sijn selfs Vernieuwinghe, indien hy een oprecht Leeraar sal wesen. Beroerende nu die waarschijnlijcke vermoedinghe die daar af mach zijn by den Leerlinghen ofte hoorders, Dese is meest gheleghen in’t bespeuren van de ware ende ongeveynsde liefde des Leeraars tot Gode ende Menschen. Want de Hypocrijten ja oock Duyvel self alle Ceremonien, oock veele goede wercken sijn konnen na-apen: maar dat sy Gode, haar even Mensche, of haar vyanden souden uyter Herten lief hebben is hen gantsch onmoghelijck. Daarom ist oock, dat de Heere Christus het 1 Lief-hebben gestelt heeft tot eenGa naar margenoot+ onloghbaar merckteecken daar aan men alder sekerste sijnen Iongheren mach kennen. Want sy alleen door’t hebben vander Liefden, kinderen Godes zijn, ende van soo Godtlijcker aart, dat sy inder Liefden 2 volmaackt zijnde, Ga naar margenoot+oock als heur Hemelsche Vader, heuren vyanden lief hebben. Daar door’t mede komt dat sy ghedoot wordende van heure vyanden, met Christo haren Heere heuren Hemelschen Vader daar voor noch uyter Herten konnen ja moeten 3 bidden. Immers dat noch meer is, Ga naar margenoot+sy konnen door dese Liefde haar selfs 4 VerdoemenisseGa naar margenoot+ om haarder vyander Saligheyts willen uyter Herten wenschen ende begeeren. So men dan siet eenigh Leeraar macht hebben en̄ middel om sonder opsprake sijnē vyanden te vernielen en̄ sulcx niet en doet. Ia oock dat eenigh Leeraar self swyghende ende stille zijnde, sijn vyanden door anderen mochte sien vernielen, ende sy sulcx belettende, den selven vander doot of schadē bevryet: Machmen oock twijfelen dat sulcke Leeraar die liefde heeft, een kint Godes is, ende een nieu mensche zy? Ick houde neen Daar aan sullen sy al kennen dat ghy mijneGa naar margenoot+ Iongheren zijt, ist dat ghy malkanderenGa naar margenoot+ lief hebt. Maar ick segge u: Hebt uwe vyanden lief, seghentse die u vloecken, doet wel die u haten, Ga naar margenoot+ende bidt voor die u verdrucken ende vervolghen.Ga naar margenoot+ Op dat ghy zijt kinderen uwes Vaders dieGa naar margenoot+ inder Hemelen is, die sijne Sonne doet rijsen so wel over den quaden als over den goeden, ende reghent over den Rechtvaardighen ende onrechtvaardighen.Want ist dat ghy maar lief hebt, die u liefGa naar margenoot+ hebben, wat belooninghe suldy hebben? Doen sulcx oock niet die Tollenaren. Vader verghevet hen, want sy en weten nietGa naar margenoot+ wat sy doen. Num.14.1.2.19.Ga naar margenoot+ | |
[Folio 55v]
| |
Ga naar margenoot+Of vergheeft henluyden dese misdaat, of Ga naar margenoot+doet my uyt dijnen Boecke dat du hebste gheschreven. Ga naar margenoot+Ick wenschte self van Christo verbannen te zijn voor mijnen Broeders, die mijn Maachschappe zijn na den vleesche. | |
D.Ghesien zijnde, dat om een oprecht Leeraar te wesen van noode is voor al, dat de Leeraar self eerst vernieut zy, staat voorts te Merckē dat sulcx voor al is gelegen in de Vernieuwinghe Ga naar margenoot+des 1 Herten, waar uyt dan van selfs volght een Vernieuwinghe van wandel Ga naar margenoot+ofte 2 leven, en̄ voorts uyten nieuwen wandel Ga naar margenoot+een nieuwe 3 tonghe of sprake. Want een goet leven is gemeynlijc een Baarmoeder van goede woorden of rechte welsprekenheyt. T’welck tot desen ampt, als een besondere gave, ooc sonderlinghe nodigh is, soo men mach sien in de Ga naar margenoot+Sendinge van Moyse, dien Aarons welsprekenheyt tot eenen mondt wert ghegheven van den Heere. | |
E.Ga naar margenoot+Beroerende nu het Herte, is des selfs Vernieuwinghe gheleghen in de suyveringhe van de smettelijcke quaden, in de verlichtinghe van de Waarheyts kennisse, ende in de vereeniginghe met Gode door Iesum Christum onsen Heere. Gheen gheloovighe en twijfelt (veel min loochent) verkreghen te moghen worden t’ghene van den Almachtighen ende waarachtighen Gode belooft wert te gheven. Godt belooft Ga naar margenoot+den Gheloovigen een 1 nieu Herte te Ga naar margenoot+gheven: ende die Gheloovighen 2 makens hen selve, overmits die Godlijcke ghenade. Vraaghtmen hoe sulcx gheschiet. Door’t middel van den bevele Christi te ghehoorsamen, Ga naar margenoot+daar inne datmen eerst reynighe het 3 inwendige, Ga naar margenoot+namentlijck het 4 Herte: dat wasschen die Gheloovighen van schalckheydt, wechnemende Ga naar margenoot+die quade ghedachten, den put, grondtsoppe ende wortele van alle quaden die den mensche besmetten. Wiens Herte dan noch self onreyn is, dese is even so bequaam om een anders onreyn Herte reyn te maken, als een swarte kooldragher bequaam is om besmette wolle wit te maken. Soo is oock sulck duysterblint ende bevleckt Herte oft Ooghe geensins noch bequaam, om self verlicht te worden van den Heere, vele minder om een wercktuygh te zijn tot verlichtinghe van andere verblinde Herten. Ga naar margenoot+Ende ick sal eenen nieuwen Gheest in den Ga naar margenoot+Borsten gheven, ende ghenomen hebbende uyt uwe lichamen het steenen Herte, sa lick u een vleeschen Herte gheven. Ezech.11.19. Ga naar margenoot+Werpt wech van u alle die zonden die ghy Ga naar margenoot+hebt bedreven, ende maackt u een nieu Herte ende nieu ghemoedt, op dat ghy niet en sterft, O huys Israels. Ga naar margenoot+O blinde Pharizeen, Reynight eerst het inwendighe Ga naar margenoot+des Bekers ende Schotels, op dat het uytwendighe oock reyn worde. Ga naar margenoot+Wasschet dijn Herte van boosheydt, O Ierusalem, Ga naar margenoot+op dat du saligh wordest, hoe lange sullen die schadelijcke ghedachten in dy blijven? Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+Wt der Herten komen voort quade ghedachten, &c. Iere.4.14. | |
F.Maar diens Herte also inder Waarheydt is Ga naar margenoot+gesuyvert, dat hy 1 Gode siet, dat sijn gantsche Ga naar margenoot+Lichaam 2 licht is, ende dat het in suyverheydt Ga naar margenoot+vernieut is door eenen 3 nieuwen of vernieuden Ga naar margenoot+4 oprechten, 5 heyligen ende 6 principalē Geest, hem door Christum inne 7 ghegeestet, die heeftGa naar margenoot+ oock soo nieuwen ende warachtighen oordeel, dat hy’t alles voor 8 dreck acht om ChristumGa naar margenoot+ te ghewinnen, ende oock so nieuwen ende goeden wille, dat hy’t alles verkoopt om den 9 Ackerschat ende 10 Paarle te bekomen.Ga naar margenoot+ Saligh zijn die suyver zijn van Herten, Ga naar margenoot+want sy sullen Godt sien.Ga naar margenoot+ Het Ooghe is des lichaams lampe, Is nuGa naar margenoot+ dijn Ooghe eenvuldigh, soos al dijn gantscheGa naar margenoot+lichaam licht zijn. Ende ick sal eenen nieuwen Gheest in dijneGa naar margenoot+ Borsten seynden. Ezech.36.26.Ga naar margenoot+ Ende vernieut eenen oprechten Gheest inGa naar margenoot+ mijn inwendigheyt.Ga naar margenoot+ En̄ en neemt dijnē H. Geest niet weg vā my.Ga naar margenoot+ Ende bevestight my met dijnen principalenGa naar margenoot+ Gheest. Als hy dat hadde gheseyt, blies hy henluydenGa naar margenoot+ aan, ende seyde: Ontfanghet den heylighenGa naar margenoot+ Gheest.Om den welcken (Christum) icks alles voorGa naar margenoot+ schade hielt, ende voor dreck achte, op dat ickGa naar margenoot+ Christum soude winnen.Ga naar margenoot+ Het Rijcke Godes is ghelijck een schat inGa naar margenoot+ den Acker verborghen, de welcken ghevondenGa naar margenoot+ zijnde by een Mensche, verberghde hy die, Ga naar margenoot+ende door blijdtschappe van dien, ghing hy heenen, verkocht alle sijn have, ende kocht dien Acker. Ende ghevonden hebbende een dierbareGa naar margenoot+ Paarle, ghing hy al dat hy hadde verkoopen, Ga naar margenoot+omme die te koopen. | |
G.In sodanighen nieuwen ghesuyverden ende verlichten Herte, is 1 kennisse der Waarheydt, Ga naar margenoot+soo van’t quade om den onwijsen daar af, als van’t goede om den goetwilligen daar toe aan te wijsen. Want dese Leeraar is nu self eerst gheleert van 2 Gode door sijnen heyligenGa naar margenoot+ 3 Geest. Sodanigh van Godtgheleerde Leeraar, Ga naar margenoot+maar gheensins die ghene die self noch ongheleert ende onwetende is, mach sulcx eenen anderen Betuygen of Leeren. Want dese weet het dierbare van’t snoode te onderscheyden. So weet hy mede soo swacken als stercken, elck in’t sijne met bescheydenheyt aan te dienen t’ghene elcken dienlijck ende nut is, so hier voor Capit.7.M.3. is ghesien, voedende ende sterckende elcken also metten 4 woordenGa naar margenoot+ des Gheloofs, daar mede hy selfs is op-ghevoedt. Dit is dan oock te recht een Dienaar Christi, tot vermeerderinghe van wiens Rijcke Godt self sijn 5 Woort in sijnen monde heeft gheleydt. Nu en mach alle sulcx in gheen Leeraar wesen buyten sijn selfs weten, ja ondervinden: mach, ja moet hy daar by dan in sich selve niet seecker zijn dat hy heeft een verlicht Herte? Alle sulcx mach oock voor den aandachtighen Proever vande gheesten, of sy uyt Gode zijn, soo weynigh verholen blijven, als een Stede op eenen Berghe verborghen mach zijn voor eenen gangher, by daghe dien Bergh voor hem siende ende in’t oogh hebbende. Maar de Vertrooster de heylighe Gheest, Ga naar margenoot+den welcken mijn Vader in mijnen Name salGa naar margenoot+ seynden, sal u alle dinghen leeren, ende alle dat ick u gheseydt hebbe, indachtigh maken. Tit.1.1. Maar dit sal’t Verbondt zijn, dat ick naGa naar margenoot+ dien Daghen metten Huyse Israels sal maken:Ga naar margenoot+Ick sal mijne Wet geven in haar inwendigheydt, ende sal die schrijven in hare Herten. Ioā.6.45.1. Ioā.2.27. Isa.54.13. Deu.35.3. | |
[Folio 56r]
| |
Ga naar margenoot+Als de Gheest des Waarheyts ghekomen Ga naar margenoot+sal zijn, sal hy u alle Waarheyt leeren. Ga naar margenoot+Ende de Heere streckte sijn handt uyte, ende Ga naar margenoot+hy roerde mijnen mondt, ende hy seyde tot my: Siet, ick hebbe mijne Woorden in dijnen monde ghegheven. Isai.51.16. Ioan.21.15.&c. | |
H.Ga naar margenoot+Sulck vernieut ende reyn Herte met ghesuyverde Ooghen in’t 1 Lichte der ghenaden, )dats in Christo) het Licht dat Godt self is siende, ende daar inne oock sijn alderhooghste waardigheyt, goedtheyt ende schoonheydt, wert sulcx ontsteken met de suyvere Liefde des Goddelijcken wesens: dat hy van Herten lief heeft Gode boven al, en̄ sijnen even Mensche boven hem selven. Welcke Liefde oock niet en mach rusten, tot dat sy desen soo recht vernieuden Ga naar margenoot+Mensche, sulcx 2 vereenight met Gode, dat hy seker is dat hem geen ding en mach Ga naar margenoot+3 scheyden vande Liefde Godes, die daar is in Iesu Christo. Nu ist ghewis dat sich gheen onghelijcke, veele minder contrarie dinghen en moghen vereenighen. Daar teghen vereenighen sich ghelijcke dingen bestendelijck. Alle liefhebbers Godes hebben eenderhande merckelijcke gelijckheyt met Gode. Want dese zijn Ga naar margenoot+uyt ghenaden voorsien in Christo, 4 ghelijckdanigh of ghelijckformigh te sullen worden het even-beelde des Soons Godes, daar door Ga naar margenoot+worden sy oock van Goddelijcker 5 natuyren. Soo mach ja moet dan sulck Leeraar, dien Godtlijcken aart in sich bevoelende, ontwijfelijck weten, en̄ mach elck leergierigh Leerling, dien aart Godes in den Leeraar bespeurende, oock wel sonder achterdencken ghelooven, dat dit is een warachtigh ende ghetrou Sendtbode Godes. Ga naar margenoot+In dijnen Lichte sullen wy het Lichte Ga naar margenoot+sien. Ga naar margenoot+Op dat sy alle een zijn, als ghy Vader in Ga naar margenoot+my, ende ick in dy, ende sy in ons een zijn. Ioan.17.22.23. Ga naar margenoot+Ick ben seecker, dat noch Doot, noch Leven, Ga naar margenoot+noch Enghelen, &c. Ga naar margenoot+Noch hooghte, noch diepte, nochte eenigh ander Schepsele ons en sal moghen scheyden van de Liefde Godes, die daar is in Christo Ga naar margenoot+Iesu onsen Heere. Mat.7.25. Iere.32.40. Ga naar margenoot+Maar die hy voor-kent heeft, die heeft hy oock ghepredestineert te worden ghelijckdanigh het even-beelde sijns Soons. Ga naar margenoot+Om wiens wille hy ons beschoncken heeft Ga naar margenoot+met uytghenomen ende d’alder-grootste Beloften, op dat ghy daar door deelachtigh soudet zijn der Goddelijcker Natuyren. | |
I.Komende nu voorts van de Vernieuwinghe des Herten, op die Vernieuwinghe des wandels, daar af hier voor mede is geroert, achte ick niet noodigh om bewijsen, dat des Menschen wandel sodanigh is ofte wert, als sijn Ziele, Gemoedt ofte Herte is. Want wat het verstandt voor ’t beste oordeelt, dat moet noodtsakelijck het Herte boven al lusten, die wille boven al benaardighen, ende die krachten der Zielen na vermoghen volbrenghen. T’welck daghelijcx gheschiedende, wert uyt die stadighe Oeffeninghe gheboren een stercke ghewoonte, een tweede natuyre, ende een ghestaltenisse des Ghemoedts, moeder van de Ga naar margenoot+wandelinghe ende 1 leven, soo wel in’t 2 quade Ga naar margenoot+als in’t 3 goede. Ga naar margenoot+Als de Heere sach dat de Aarde was verdorven, Ga naar margenoot+want alle vleesch hadde sijnen Wegh (dat wandel ende leven) verdorven opter Aarden. Proverb.22.6. Ierem.30.14. Ephes.4.22. Om dijnre Zonden menighvuldigheytsGa naar margenoot+ willen, zijn dijne schamelheyden gheblootet, Ga naar margenoot+dijne voet-solen zijn besmet.Ga naar margenoot+ Ist dat een Mooriaan sijne huydt, of een Lupaart sijn vlecken mach veranderen, soo mooght ghy goet doen die t’quaat doen hebt gheleert. Prov.5.22. Daaromme Broeders, wilt meer benaarstighenGa naar margenoot+ met rechte daden vast te maken uweGa naar margenoot+ beroepinghe ende verkiesinghe. Want sulcx doende, en suldy nemmermeer zondighen.Ga naar margenoot+ | |
K.Soo bekomt dan dese Leeraar, so vernieut zijnde van Herten, oock sodanighen nieuwen wandel, dat hy sijnen Leerlinghen verstreckt een levendigh 1 voorbeeldt der goede wercken, Ga naar margenoot+in 2 sekerheyt, in 3 kuyscheydt, ende inGa naar margenoot+ 4 sachtmoedigheydt. Wāt sijn ampt is anderenGa naar margenoot+ van hare zonden te berispen. Soo dan de Leeraar selfs noch self wesende een Dronckaart, een Onkuysch of Toornigh Mensche, anderen vā hare Dronckenheyt, Hoerderije, of Gramschappe bestont te berispen, soude hy niet met beschaamtheydt moeten hooren: 5 MedecijnmeesterGa naar margenoot+ gheneest eerst dy selve? Elck behoordt immers onberispelijck te zijn in t’ghene hy anderen wil leeren. In allen dinghen stelt dy selven teen voorbeeldtGa naar margenoot+ der goede wercken. 1.Cor.4.16, 11.1.Ga naar margenoot+ Philip.3.17. Mat.5.17. 1.Tim.4.12. Weest sober. 1 Tim.3.2. Tit.1.18.Ga naar margenoot+ Niemant en versmade dijnre Ionckheydt, Ga naar margenoot+maar weest een voorbeeldt der Ghelovigen, Ga naar margenoot+in Woort, in Wandel, in Liefde, in Gheloove, Ga naar margenoot+in Kuyscheyt. 1. Timot.3.4, 5.2. Maar een Dienaer des Heeren moet nietGa naar margenoot+ twistigh zijn, maar sachtmoedigh tegen yegelijck, Ga naar margenoot+leerlijck, ende lijdtdaam. 1.Tim.6.11. Tit.1.7. Daaromme du die anderen leerste, en leerdyGa naar margenoot+ dy selve niet? Die daar predickt datmen nietGa naar margenoot+ en moet stelen, steeldy selve? Roma.2.22.23.24. | |
L.Behalvē meer anderen deugdē als: Heyligheyt, Ga naar margenoot+Rechtvaardigheyt, Godtvruchtigheydt, Gastvryheyt, Goedertierenheydt, &c. Soo is voorneemlijck in een Leeraar hooghnodigh die sterckmoedighe 2 Lijdtsaamheyt. Want hyGa naar margenoot+ heeft te doen met Ian-alleman. Nu is die meeste hoope selden, ja nemmermeer die beste hoope. Wat heeft hy van dese doch anders te verwachten, dan voor wel-doen ondanck, voor ghetrouheyt ontrou, en̄ voor Waarheyt hate, loghentalen, lachteringen ende vervolginghe? So ghingt metten eenigen Leermeester, ende soo sal’t gaan met allen sijnen waren Sendtboden of Ionghers (die niet beter en zijn dan de Meester) so langhes y heuren Meester niet ongelijck en worden daar inne, dat sy den grooten Hanssen pluymstrijcken, ende den Godloosen volcke vrede predicken. Want die dit doet, wort (dit bekenne ick) by den grooten verheven, ende by den Volcke bemint ende weeldelijcken ghemest. So dit nu gheen kleyn merckteecken en is van een valsch Leeraar, soo en ist oock gheen kleyn merckteecken van een saligh Ionger Christi, als hy om 3 Christi (datsGa naar margenoot+ om der Waarheyts) wille, van den Volcke schandelijck beloghen, ende van den machtighen hatelijck vervolght wort. | |
[Folio 56v]
| |
Ga naar margenoot+Maar (de Bisschop moet wesen) gast vry, Ga naar margenoot+goedertieren, sober)Rechtvaardigh ende onthoudelijck. Ga naar margenoot+Maar die teeckenen mijns Apostel-ampts Ga naar margenoot+zijn by u luyden gebleken in de alder-uyterste lijdtsaamheyt. Isa.50.6.2. Timoth.2.14, 4.2. 1.Timoth.6.11. | |
M.Ia somma, sal de Leeraar oprecht zijn ende vrucht doen, hy moet zijn van eenen goeden Ga naar margenoot+1 wandel, ende moet hebben (t’ghene van selfs uyt een goet leven volght) een goede Ga naar margenoot+2 name. Want die Menschen willen in Godtlijcke sake wel ghelockt, maar geensins ghedwongen zijn. Tot sulck aanlocken voordert sonderlingen een goet geruchte, voortkomende uyt een goet leven. Dit was by den Heere Christum onder t’volck. Dit was oock wel gemerckt by den ouden Pharizeen, daar door sy arbeyden om den loflijcken name Christi te Ga naar margenoot+bevlecken met schandelijcke loghenen. Alsoo Ga naar margenoot+noemden sy den recht soberen een 1 Wijnsuyper, Ga naar margenoot+die Heyligheyt selve een 2 geselle der zondaren, Ga naar margenoot+die Wegh ten leven een 3 verleyder, Ga naar margenoot+en̄ het Lammeken dat sijnen mondt voor den Ga naar margenoot+Vleysch-houwers niet en opende, een 4 Oproerder. Ga naar margenoot+Datter nu in dese onse arghe werelt Ga naar margenoot+sulcke, ja noch arger Pharizeen oock wel zijn, welcker monden niet anders en zijn dan kokers vol laster-pijlen opten cromen, welcker tonghen moordelijcke swaarden zijn, welcker kelen open graven zijn, en̄ welcker voeten snel zijn om onnoosel bloet te storten, bereydt om Ga naar margenoot+een 5 strijdt te heylighen over den ghenen, die Ga naar margenoot+hen niet wat in den monde en werpt, door’t middel van’t valsche naam-schenden aan den oprechten, welcker vroomheyt in wandel, ende Waarheydt in’t schrijven of spreken, henluyder eersuchtighe Hypocrisie, en bloedtdorstighe yver te schanden maackt, geve ick allen vroeden, omsichtighen ende goethertighen Leser te bedencken: Maar dat eenige Godtvreesende, oprechte en̄ eenvuldighe Scribenten in desen tijden sulcx van onsen Schijndeughden of Pharizeen al is wedervaren, en is niemanden verborghen, dan diens partijdigheyt henluyden ooghen moetwilighlijck toe-sluyt. | |
N.Voor in de iije ende iiije Capittelen is in’t korte wat gheseyt van de Sendinge eens waren Leeraars. Die is allen Leeraren van Gemeynten of Kercken so hooghlijck van noode, dat sy sonder die te hebben tegen Gode swaarlijck zondighen, ende by den Menschen met vruchtbaarlijcx uyt en richten met haar prediken. Want Godt dreyght schrickelijck sulcke van selfs lopende Propheten. Soo en wil oock gheen recht Ridder Christi strijden onder t’vendlijn eens Koopmans, die gheen wettige bestellinghe en mach toonen. Wil hy segghen bestellinghe te hebben van den oppersten Keyser selve, sonder middel van Menschen, hy sal moeten sulcx met wonderdaden bewijsen, soo Moyses, Elias, Christus ende sijne Apostelen ghedaan hebben ghehadt. Ick sie nu wel dat eenighen voor een ghenoeghsaam miracule willen achten dat Martijn Luther, een veracht Monicxken zijnde, so grooten aanhang heeft bekomen, niet alleen van Landen ende luyden, maar oock van Heeren ende Vorsten, daar mede sy als een seker bewijs sijnre Sendinghe wonderlijck proncken, ende dat met kleyne redene. Want seecker soo sulcx voor een miracule ende genoeghsame bewijsinghe mach aangenomen werden van Luthers ware Sendinghe, wie sal meer moghen twijfelen aan de Sendinghe Arrij? Kreegh die niet tot aanhang Keyserrijcken en Keyseren selve? Immers (dat noch veel argher is) wie sal dan mogen twijfelen aan die Sendinghe van Machumet? Of weetmen niet dat dese verworpen slave gantsche Coninckrijcken ende Keyserrijcken, oock Koninghen, Keyseren, met alle der selver Ondersaten eendrachtelijck na sijnen pijpe heeft doen danssen, so sijne verleydelijcke schriften hen noch huyden daaghs meer dan van Neghen hondert Iaren herwaarts, Keyseren ende Ondersaten in sijne dolinghen houden? Maar want hier af breeder mach werden ghesien in’t Boecxken van de Sendinghe, scheyde ick hier nu af, en̄ mach de ghene die hier af meer begheert, daar meer af lesen. | |
O.Behalven die ware Sendinghe, die goede wandelinghe, die vernieuwinghe des Herten, ende die vriendelijcke Liefde, schijnt mede niet weynigh voor allen waren Leeraren noodigh te zijn een 1 nieuwe Tonghe, eenGa naar margenoot+ 2 wijse Tonghe, een 3 soete Tonghe, endeGa naar margenoot+ een 4 gheleerde, 5 Rechtvaardige, 6 versoenlijckeGa naar margenoot+Tonghe, die daar is een Boom des levens. Want sijn ampt is te spreken van een nieu Leven, ende den ouden menschen daar toe te vermaanen: dat is den onwijsen met Wijsheydt wijsselijck van het oude verderf in haar self, tot de nieuwe saligheyd in Christo Iesu aen te wijsen. Dit doet hy met soo soete woorden, dat hy den Leer-gierighen Ooren eenighsins die soetheydt des Heeren kan doen sien ende smaken, want niemant sulcke vriendelijcke Leeringhe te recht eenen anderen mach betuyghen, dan die self door het ondervindelijck smaecken van de goedighe vriendelijckheydt Godes eene gheleerde Tonghe hebben. Ende aanghemerckt die barmhertighe goedigheydt Godes qualijck inder Waarheyt verstaan ende ghesmaakt mach worden, anders dan by den gheenen, die door waare kennisse van haarder zonden grootheydt, hem selfs bevonden hebben met treuren in die Rechtvaardighe verdoemenisse, ende hem die met ghelatender Ootmoedigheydt willens onderworpen hebben ghehadt, hem self oock wettelijck 7 veroordeelende, Ga naar margenoot+soo dat sy daar na bevonden hebben, dat die barmhertighe Godt henluyden soo schuldighe Helbranden wesende, dat sy niet dan Doot, Helle, ende eeuwighe Verdoemenisse waardigh en waren: ende hy henluyden des niet te min door sijn eygen goedighe Liefde soo ghenaadelijck om niet, ende buyten, jae teghen alle verdienste, het leven, de Hemele ende d’eeuwighe Saligheydt gheschoncken heeft in den bitteren Doodt ende smaadelijcke Verdoemenisse sijns eenigen beminden Soons Iesu Christi: soo is oock sonderling allen waren Leeraar noodigh te hebben soo Rechtvaardighen Tonghe, dat sy uyt sulcke versochtheyt middel heeft om te mijden het 8 AbsolverenGa naar margenoot+ der schuldighen, ende het verdoemen der onschuldighen, ende daar teghen den stouten Zondaren te brenghen tot een waare Verdoeminghe haars selfs, ende dat hy daar beneven oock soodanighen versoenlijcken Tonghe hebbe, dat hy den ghebroocken, bedroefden, ende vernederden Herten wederomme mach vertroosten, ende aanwijsen tot die ghenaadighe ende eeuwighe versoeninghe der boetvaardighe Zondaren, door den eenighen versoender | |
[Folio 57r]
| |
Iesum Christum aan den versoenlijcken Gode eenmaal gheschiet. Ende laat my beduncken, daarmen alsulcx bevindt in eenighe Leeraar, datter soo weynigh inden bevinders van dien mach ghetwijfelt worden aan de waarachtigheydt van sulcken Leeraar, als yemandt die kout by een goet vuyr ghekomen zijnde, ende die verwarminghe van dien door sijn gantsche lichaam ghevoelende, twijfelen soude moghen, of dat een gheschildert, dan oft een warachtigh vuyr zy daar hy by staat. Want ghevoelt de Leerling inder Waarheydt Ga naar margenoot+(niet in een Imputative of toereeckentlijcke droom alleenlijck) in sijn Ziele ware goedtwordinghe ende by-blijvende verzadinghe sijnder hongherigher Zielen, door’t aan-dienen van sodanighen Leeraars leere ende spijse: Ist hem oock moghelijck te twijfelen, of die Leere oock goet, ende of dat Broodt oock waarachtigh Broodt zy dan gheschildert? Ga naar margenoot+Sy sullen niet nieuwe Tonghen spreken.Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+Die Tonghe der Wijsen, is ghesondtheydt.Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+Die een verstandigh gemoedt heeft, noemtmen Ga naar margenoot+voorsichtigh, maar die een soete Tonghe heeft, vermeert die Leere. Ga naar margenoot+De Heere heeft my ghegeven een gheleerde Ga naar margenoot+Tonghe, op dat ick soude weten den vermoeyden ter bequamer tijdt aan te spreken. Ga naar margenoot+Der Rechtvaardighen lippen voedender veele.Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+Een versoenlijcke Tonghe is een Boom des Ga naar margenoot+Levens. Ga naar margenoot+De Rechtvaardighe is eerst een beschuldigher Ga naar margenoot+sijns selvers. 1.Cor.11.31. Iob 13.15. Proverb.21.15.&c. Ga naar margenoot+Die den Schuldigen vry spreeckt of absolveert, Ga naar margenoot+ende den Onschuldighen vervloeckt. Isai.5.23. |
|