Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Ander Leeraaren bynamen, heur wandel ende aardt uytbeeldende, komt ick nu tot die eyntlijcke oorsaken, daar toe alle Leeraaren van Gode werden Gesonden en̄ dienstlijck Ga naar margenoot+zijn. Waar af het hooft-eynde is 1 Saligheyt Ga naar margenoot+der Menschen, soo dat sy in Godt 2 leven ende Ga naar margenoot+na der zielen 3 ghesondt zijn. Welcke Saligheyt Godt in den Menschen werckt meest door twee gewoonlijcke middelen (van de Leeringhe sonder Predicanten en handele ick hier niet) daar toe sich alle waare Leeraar als een wilvaardigh ghereetschappe van Gode laat Ga naar margenoot+gebruycken. Waar af het eene middel is 4 afbreken van t’ghene qualijck en̄ op eene valsche grondt was ghebouwen, en̄ is het ander, bouwen of stichten t’ghene dat woest lagh. Soo nu eenigh Leeraar bevonden werdt ghetrouwelijck te doene t’ghene hy eyntlijck toe is ghesonden, dat is, soo hy t’quade af-breeckt ende het goede bouwet inder Menschen herten: wie kan twijfelen dat hy alsoo des Heeren bevel ende sijn Ampt recht volbrenghende, niet en soude wesen een warachtigh Sendtbode ende Dienaar Godes? T’welck om wat lichter te moghen verstaan worden, ick met een ghelijckenisse wil verklaren. 1. Ga naar margenoot+V segghe ick ghy Vreemdelinghen, nadien ick der Vreemdelinghen Apostel ben, soo verklare ick mijnen Dienste. Ga naar margenoot+Of ick eenighsins mijn bloedtverwanten mochte aanlocken, ende eenighen uyt henluyden saligh maken. 2. Dit hebbe ick gheschreven u, dit daar ghelooftGa naar margenoot+ in den name des Soons Godes, tot dien eynde, op dat ghy soudet weten dat ghy het eeuwighe Leven hebt, ghy, die in den Name des Soons gheloovet. 3. Berisptse daaromme hardelijck, op dat syGa naar margenoot+ ghesondt moghen zijn in den Gheloove. 4. Daar is een tijdt van dooden, ende oock vanGa naar margenoot+ ghenesen, daar is een tijdt van af-breken, ende een tijdt van bouwen. Daar is een tijt van zaeyen ende van’t ghezaeydtGa naar margenoot+ uyt te wieden. Siet, ick hebbed y huyden gestelt over VolckerenGa naar margenoot+ ende over Coninckrijken, op dat du soudtse uyt-roeden ende verderven, ende vernielen, ende verstroyen, ende dat du soudtste bouwen ende planten. | |
B.Het eynde vander Medecijnmeesteren werckinghe, is ghenesinghe vander krancken Lichamen. Die ghenesinghe komt door’t uytroeden of verdrijven van de Sieckten met haren wortelen ende oorsaken: ende oock door’t inne-voeren van de ghesondtheydt, overmits voedinghe ende versterckinghe der gheswackter Naturen. T’selve dat nu Sieckte ende Ghesontheyt zijn inder Menschen lichamen, dat is in hare Sielen oock zondelijckheydt ende deughdelijckheydt, of (wilment soo noemen) Quaatheyt en̄ Goetheyt. Hier uyt komet ooc dat een zondighe Siele 1 sieck, en̄ een deughtlijckeGa naar margenoot+ Siele 2 gesondt, wert genoemt tot veeleGa naar margenoot+ plaatsen in de Godtlijcke Schriftuyre. 1. Sieke Siele. Die ghesondt zijn en behoeven den MedecijnmeesterenGa naar margenoot+ niet, maar die kranck zijn. Ick ben ghekomen om te roepen, niet die Rechtvaardighen, maar die Zondaaren tot bekeeringhe. Isa.1.5.6, 53.4.&c. 2. Ghesonde Siele. Door wiens Wonden ghy zijt ghenesen.Ga naar margenoot+ Isa.53.5, 58.7.8. Ier.3.22. Pro.3.7.8, 4.22. Malach.4.2.&c. | |
C.Nu wert alsoo mede dese Gheestelijcke Artz der Sielen van Gode eyntelijck gesonden totten zondighen ende krancken Sielen: te weten eerst, op dat hy die sieckte onser Sielen met haren oorsaken, dats die zonde ende t’quade uyt onse Sielen soude verdrijven: ende voorts op dat hy onsen Sielen door inne-voeringhe der Deughden inder kracht tot ghesontheyt soude vorderen, metter genaden Godes in Christi Almogende Gheest des Salighmakenden Waarheyts. | |
D.Dit werck van ware (niet droom) ghenesinghe der Sielen en bestaat dan oock die van Godt-gesonden Artz niet uyt sijn blinde vernuft verkeerdelijck, soo veele Lapsalvers nu doen, te weten van buyten omme door’t uytwendigh ghebaar van Ceremonien of Herteloose schijn-deughden, het inwendighe te suyveren ende te ghenesen. Neen geensins. Maar hy achtervolght in desen die versochte Conste ende het uytdruckelijck bevel sijns Heeren ende Meester, die de eenighe en̄ ware Artz der Sielen is. Wat is dat bevel? Datmen eerst (door Waarheyts onderwijs) 1 reynighen sal hetGa naar margenoot+ in- | |
[Folio 53v]
| |
wendighe, op dat het uytwendigh oock reyn mach werden. 1. Ga naar margenoot+Weet u Schriftgheleerde ende Pharizeen, gheveynsde, die daar reynight het buytenste des Bekers ende des Schotels, en̄ binnen zijn sy vol roofs ende onreynigheyt. Ga naar margenoot+Ghy blinde Pharizeen, reynight eerst het inwendighe des Bekers ende des Schotels, op dat het buytenste oock reyn worde. Mat.23.27..28, 15.19. | |
E.De ware Artz der Sielen dit bevel ende dese Conste van den Hemelschē Hyppocrate Christo, dan navolghende, stelt den Byle (niet aan eenighe spruytghens of tacxkens, soo die Lapsalvers Ga naar margenoot+doen, maar) aan den 1 wortele van den quade Boom. Daar arbeyt hy om uyt te roeden den grondtsop ende baarmoeder alder Ga naar margenoot+zonden, namentlijck die quade 2 ghedachten, den ouden Mensche, met voor eenigh Ga naar margenoot+deelken, maar geheelijck 3 af te legghen, niet door hem een wonde of twee alleenlijck te gheven, Ga naar margenoot+maar door hem te 4 dooden, en̄ dit door’t Ga naar margenoot+middel van’t verlaten vande voorgaande 5 gewoonten des ouden Menschen, die daar verderft, overmits sijne begheerten der dolinghen. Van welcke dolinghen in den Mensche oorsake Ga naar margenoot+is de bedrieghlijcke 6 Loghen, die dese Artz oock beveelt af te legghen. Waar door datte? Door’t middel van’t uyt-steken des schalcken Ga naar margenoot+7 Ooghs, oorsake van’t verkeerde oordeel. Ga naar margenoot+Want dit leyt het 8 quade goet, ende het goede quaat te zijn; daar door het den bedrogen ende onwijsen Mensche het goede doet haten ende vlieden, rechts oft quaat ware, ende het Ga naar margenoot+9 quade doet lieven ende begeeren niet anders dan oft goet ware. Siet, hier door wert alle t’gantsche lichaam in begheerten, in woorden Ga naar margenoot+en̄ in ertcken zondigh, vuyl en̄ 10 duyster. Ga naar margenoot+Dit maact oock desen 11 blinden so verwaant, dat sy sich beroemen te sien, ende dit maackt Ga naar margenoot+oock dat de ghene die niet en 12 weet, ja die Ga naar margenoot+niet en 13 is, dan ydelheyt, sich laat beduncken dat hy watweet, ende dat hy wat zy. 1. Wortel aan den boom. Ga naar margenoot+Want nu is die Byle gestelt aan den wortel des Booms. Daarom sal alle Boom, die gheen goede vrucht en draaght, om-ghehouwen ende in’t vuyr gheworpen worden. 2. Quade ghedachten. Ga naar margenoot+Wasschet u. Wort reyn, doet het quade uwer ghedachten wech uyt mijnen Ooghen. Isa.55.7. Mat.15.18. 3. Ouden mensche af-legghen. Ga naar margenoot+Legt af den Ouden Mensch met sijnen wercken. 4. Sterven. Ga naar margenoot+Hoe souden wy, die de Zonde ghestorven zijn, daar inne noch moghen leven. Rom.6.6. Isa.11.4. 5. Quade gevvoonten verlaten. Ga naar margenoot+Dat ghy den ouden Mensche (t’welck u voorgaande zeden waren) die daar bederft door die begheerten der dolinghen, soudet aflegghen. 6. Loghen af-legghen. Ga naar margenoot+Daaromme soo legghet af de Loghen. 7. Oogh uyt-steken. Ga naar margenoot+Ist dat dijn rechter Ooghe dy arghert, soo trecket uyte, ende werpet van dy. 8. T’quade goedt noemen. Wee die daar t’quaadt goedt, ende t’goedtGa naar margenoot+ quaat segghen te wesen: stellende die Duysternissen t’Licht, ende t’Licht Duysternissen te zijn. Het bitter veranderen sy in’t soete, ende het soete in’t bittere. Ioan.3.39. 9. T’goede haten ende t’quade begeren. Hoe lange sult ghy kinderen kintscheyt beminnen, Ga naar margenoot+ende die zotten t’gene hen schadelijck is, begeeren, en̄ die onwijsen Wijsheyt haten? Psal.4.3. Eccles.6.9. 10. Lichaam duyster. Maar so dijn Ooghe schalck is, sal t’gantscheGa naar margenoot+ Lichaam duyster zijn. Ro. 8.5. Mat.7.18. 11. Waansienders. Waardy blint, soo en hadt ghy gheen zonde:Ga naar margenoot+ Maar nu ghy segt wy sien, so blijft u zonde. Isa.5.21. Pro.26.12. 12. Waanvveters. So wie daar waant dat hy wat weet, dieGa naar margenoot+ en weet noch niet soo men soude weten. 13. Waanvvesers. Want die daar waant dat hy wat is, dewijleGa naar margenoot+ hy niet is, so verleyde hy hem selven. | |
F.O verwaant ende verderflijck beroemen. Hoe kan hy het gesicht of wesen begheeren die nu al waant te sien en te zijn? Sonder begeeren verkrijghtmens niet. Soo houdt dese tooversche verwaantheydt den waansienders ende waanwesers (soo lange die in henluyden blijft) in Blintheyt en̄ Ydelheydt. Hieromme arbeyt alle ware Artz der Zielen voor allen dinghen desen krancken sulcken sijnen loghenachtighen waan, van wat te zijn, te benemen, door een warachtigh weten dat sy niet en zijn: en̄ sulcken valschē Wat, tot een warachtigh Niet te doen worden. Alsoo vermelt dan Godt door sulcken waren, maar verachten Leeraar, die in sijn selfs ooghen niet is, t’ghene dat 1 wat isGa naar margenoot+ (in sijn valsch oordeel) op dat sich geen vleesch meer voor hem en beroeme. Die toont also in sulcken sijnen arme 2 machte, verstroyendeGa naar margenoot+ den Hoovaardigen, vernederende den Machtighen, verheffende den Ootmoedighen, ende verzadende den Hongherighen. Als hy daar teghen den Rijcken (in haar selfs ooghen sadt zijnde) ydel laat blijven. Hier af behoede ons die lieve Godt. 1. Ende het verachte heeft Godt verkoren, Ga naar margenoot+ende het ghene dat niet is, om het ghene dat wat is, te niet te maken.
Die machtige dingen doet met sijnen arme, Ga naar margenoot+hy heeft verstroydt die Hoovaardigen in haars Herten ghedachten. Hy verstoot due Moghenden van den Troone, Ga naar margenoot+ende verheft den Ootmoedighen. Den Hongerigen vervult hy met Goeden, Ga naar margenoot+ende laat den Rijcken ydel henen gaan. | |
G.Siet Leser, dit heet in de H. Schriftuyre te recht af-breken, uyt-roeden en̄ vernielen van’t quade, van den zonden ende van der selver oorsaken, ende is het eerste eynde daar toe van Gode werdt ghesonden int Gasthuys deser werelt sodanighen waren Artz of Medicus der Zielen, te weten om als een Roepende stemme in de verwoeste Herten, des Heeren Wegh te be- | |
[Folio 54r]
| |
reyden, sijne Voetpaden slecht, die Daalkens hoogh, die Berghen laagh, het kromme recht, ende het oneffen effen te maken. Moetmen dan niet vastelijck ghelooven dat alle Leeraar, door wien alle sulcx inder Kracht ende Waarheyt (niet in Waan ende Duncken) geschiet, een warachtigh, getrou ende oprecht Leeraar zy? Elck hoorder of Leerling sla gade wat van alle sulcx na t’hooren van veele Sermoonen of Predicatien in sijn Ziele gheschiet. | |
H.Na dit af-breken van t’ghene qualijck was ghebouwet, wesende het eene Hooft-middel, daar door Godt der Menschen Saligheydt wercket, terdet de ware Leeraar tot het ander middel, daar toe bedieninghe strecket, namentlijck tot het Bouwen, Stichten ende Planten, van t’ghene woest, wildt ende onvruchtbaar leydt. Dit Bouwen behelst oock in sich het verstellen ofte Reformeren, het Vernieuwen, het Voort-teelen met het Volmaken vander Kercken ende der Gheloovigen Godes. | |
I.Ga naar margenoot+Tot het Stichtē, Bouwē of Planten, sandt Ga naar margenoot+Godt 1 Moysen in Egypten, beginnende met een uyt-gang uyt d’Egyptische duysternissen, oock uyt die dienstbaarheydt der Zonden, ende Ga naar margenoot+der selver uytroedinge, als oock 2 Ieremias. Van welck Planten ende Bouwen ook is voorseyt door den Prophete Isaiam, die oock niet en vergat te voorsegghen van den grondt ende Ga naar margenoot+3 Hoecksteen Iesu Christo, daar op alleen Ga naar margenoot+moet ghebouwen worden, ende daar op 4 Paulus als een wijs Boumeester heeft ghebouwen, die oock gheplant heeft daar Apollo nattede, als God dede wassen. Maar want wy meest al t’samen eerst verdorven ende verwoest zijn, soo isser noodigh Reformatie of verstellinghe van’t onstelde: sulck was het Ga naar margenoot+werck van 5 Elia, die met het Zeghel eens wonder-daats den Volcke versekerde, dat hy daar toe was gesonden van Gode. Tot welcke Ga naar margenoot+6 Reformatie oock ernstlijck is vermaanende d’Apostel Paulus, te weten tot Reformatie of beteringhe van sinnen. Die welcke geschiet in den Menschen, die lidtmaten of steenen worden aan den Tempele Godes, door verscheyden diensten der Dienaren, die te dien eynde Ga naar margenoot+oock zijn ghesonden. Dese diensten zijn 7 openingenGa naar margenoot+vander Blinden oogen, met het 8 lichten van Leven ende Leere der Leeraren, daar Ga naar margenoot+toe dan oock komt het 9 ghelooven der begheerlijcke Ga naar margenoot+Leerlingen met der selver 10 bekeeringhe, Ga naar margenoot+af laten van 11 zondighen. Sodanighen Ga naar margenoot+dan werdt ghepredickt 12 verghevinghe van Ga naar margenoot+Zonden ende 13 vertroostinghe, daar op dan volght ghenesinghe der kleynmoedighen, ende verlossinghe der ghevangenen. 1. Ga naar margenoot+Ick heb voor-ghenomen dy te seynden tot Pharaonem, op dat du mijne Israeliten uyt Egypten soudtste leyden. 2. Ga naar margenoot+Siet, ick hebbed y huyden gestelt over Volkeren ende over Coninckrijcken, op dat du soudtste uytroeden, ende verderven, ende vernielen, &c. 3. Ga naar margenoot+Daaromme seyt de Heere God dit: Siet, ick sal in den Grondtvesten Sions eenen Steen legghen, eenen beproefden Steen, een Hoeck-steen, een dierbare Steen, inden grontvest ghegrondet zijnde. 4. Ga naar margenoot+Na de ghenade Godes my verleendt, hebbe ick als een wijd Bouw-meester een grondt-fest gheleydt. 1.Cor.3.11. 5. Verstelling of Reformatie. Toont huyden dat ghy sijdt de Godt Israels, Ga naar margenoot+ende ick dijn Dienaar, ende dat ick alle dese saken na dijnen bevele ghedaan hebbe. 6. Maar vernieuwt u in niewicheydt uwesGa naar margenoot+ Ghemoedts, op dat ghy mooght bevinden welcke daar zy die goede, wel-behaaghlijcke, ende volmaackte wille Godes. 7. Dan sullen der Blinden ooghen werdenGa naar margenoot+ gheopent. 8. Laat u licht alsoo lichten voor den Menschen, Ga naar margenoot+dat sy siende uwe goede wercken, uwen Vader die inder Hemelen is, daar door prijsen. Dees is ghekomen tot een tuyghnisse, opGa naar margenoot+ dat hy van het Licht soude tuyghen, ende syGa naar margenoot+ alle door hem souden ghelooven Ende die verloste van den Heere, sullen sichGa naar margenoot+ bekeeren, Actor,26,17.18.Ga naar margenoot+ Mijne kinderkens, dit schrijve ick u, opGa naar margenoot+ dat ghy niet en soudet zondigen. Ioan.8.11.Ga naar margenoot+ Op dat sy ontfanghen Verghevinghe vanGa naar margenoot+ zonden.Ga naar margenoot+ De Gheest des Heeren op my, om dat myGa naar margenoot+ de Heere heeft ghesalvet, omme te verkondighenGa naar margenoot+ den sachtmoedighen heeft hy my ghesonden, op dat ick den ghebrokenen van Herten soude ghenesen, ende dat ick den ghevanghenen Vrijheydt, ende den ghebondenen verlossing van den Kercker soude prediken. | |
K.Van’t Vernieuwen der Kercken Godes in’t algemeyn, daar die Heydenen den Ioden souden toeghevoeghdt worden, 1 ghetuygt de H.Ga naar margenoot+ Schrift op seer vele plaatsen heerlijck ende klaarlijck, desghelijcx mede van de gheschiedenisse van dien. Soo leestmen oock mede van de ware 2 vernieuwinge van elck Steen of LidtmaadtGa naar margenoot+ der Kercken op sich self, waar toe oock eyntlijck die ware Leeraaren zijn Ghesonden, also ’t gheheel niet en mach worden of bestaan, sonder die vernieuwinghe van sulcke deelen, die elck mede zijn Tempelen Godes, daarGa naar margenoot+ inne woont 4 Godt, 5 Christus, ende de heyligheGa naar margenoot+ 6 Gheest.Ga naar margenoot+ Begheert van my, ende ick sal dy die HeydenenGa naar margenoot+ tot een Erfnisse, ende die eynden derGa naar margenoot+ Aarden tot besittinghe gheven. Psal.46.9. Isai.9. doorgaans, 11. doorgaens. Dan.7.14. Zach.6.12.2.11. Ioan.10.16.&c. Ende vernieuwt worden in den Gheest uwesGa naar margenoot+ Ghemoedts. Ephes.4.24. 2.Corinth.4.10.Ga naar margenoot+ Colos.2.10., Weet ghy dan niet dat ghy zijt TempelenGa naar margenoot+ Godes? 1.Cor.3.17, 6.19. 2.Cor.6.16. Ende mijn Vader sal hem lieven, ende wyGa naar margenoot+ sullen tot hem komen, ende by hem WooningGa naar margenoot+ maken. Psal.67.17. Ezech.43.9. Zach.2.10. Op dat Christus door het Gheloove in uwe Herten woone. Gala.2.10. Ioan.14.23.Ga naar margenoot+ Weet ghy dan niet dat ghy zijt een TempelGa naar margenoot+ Godes? Ende dat de Geest Godts in u woont?Ga naar margenoot+ Rom.8.9.11. 2.Timo.1.14.Ga naar margenoot+ | |
L.Eyndtlijck nu komende aan de voort-teelinghe ende vermeeringe vande Ghemeynte Godes of Gheloovighen, metgaders aan der selver volkomenheyt, vindtmen groote meenighte van beloften van de Vermeeringhe van dien. | |
[Folio 54v]
| |
Want so veele die Beloften aangaat, machmen lesen Godes toeseggingen aan Abraham Ga naar margenoot+van de 1 vermenighvuldiginghe sijns Zades geschiet, daar af die Schriftuyre vol is. Waar Ga naar margenoot+by verstaan worden alleen die 2 Geloovigen, Ga naar margenoot+ende die Abrahams 3 Gheloove ende Ghehoorsaamheydt navolghende, warachtighe kinderen Abrahams zijn, ende gheensins die Godtloosen. Ghemerckt die hooghste ende Ga naar margenoot+beste 4 blijdtschappe der Ouderen is, te sien veele deughdelijcke ende Godtsalighe kinderen. Ga naar margenoot+Soo weder daar teghen met 5 ellendigers noch verdrieters en mach ghevonden worden voor vrome Ouderen, dan het hebben van Godtloose ende quade kinderen. Soo moght het dan wel te recht voor Abraham een vrolijcke Belofte zijn, die vermenighvuldiginghe van Deughtlijcke ende Gheloovighe kinderen, maar gheensins van quade kinderen ende van Godtloosen. Aangesien die menighte van quade Kinderen wel een grouwelijcke vloecke, maar geensins een begeerlijcke zeghen Godes en mach wesen. Ga naar margenoot+Ick sal dy tot een groot Volck maken. Ga naar margenoot+Ick sal dijnen Zade maken als het stof der Ga naar margenoot+Aarden, so dat indien een Mensche het stof der Aarden soude moghen tellen, dat hy oock soude moghen tellen dijnen Zade. Genes.15.5, 17.2.4.6, 18.18.&c. Ga naar margenoot+So bekent ghy nu, dat die daar uyten Gheloove Ga naar margenoot+zijn, Abrahams kinderen zijn. Luc.19.9. Ga naar margenoot+Roma: 4.11. Ga naar margenoot+Waardy Abrahams kinderen, ghy soudt Abrahams wercken doen. Roma.4.12. Galath.3.29. Ga naar margenoot+Een wijse Soon verblijdt sijnen Vader. Ga naar margenoot+Genes.40.30. 2.Corint.7.7.9.16. Philip.4.10. Colos.2.5. 2.Ioan.4. 3.Ioan.3. Philip.2.2, 4.1. 2.Timo.1.4.5. Phile.7. Mat.3.17. Isai.42.1. Prov.10.1, 19.13. Pro.15.20, 23.24.25, 29.3, 17.21.25, 28.7. Matt.1.11. Lucas 3.22. 1.Thes.2.19.20. Acto.15.3. Ioan.11.15. Ga naar margenoot+Maar een dwase Sone is sijns Moeders Ga naar margenoot+droefheyt Iob 21.19. Prov.17.21.25, 19.13, 28.7. | |
M.Dat nu die Beloften Abraham van den Ga naar margenoot+Heere ghedaan: vervult zijn, vervult worden, ende ten eynden toe vervult sullen worden, daar aan oock des Belovers (Godes) ghetrouwe ende ontwijfelijcke Waarheyt Godes klaarlijck als die Sonne mach gespeurt worden, blijckt tot ontallijcke plaatsen in den Nieuwen Testamenten naacktelijck uyt ghedruckt. Soo heeft oock die Dienste der ware Leeraren ghestreckt daar toe, dat die Ghemeynte Ga naar margenoot+Godes, volghens die 2 Beloften, gebraght Ga naar margenoot+mochte worden tot hare 3 volkomenheydt, Ga naar margenoot+sonder alle smet of 4 vlecke, ende dit ten minsten in eenige deelen of lidtmaten van dien. Ten welcken eynde de Heere Christus Ga naar margenoot+oock hem selven voor haar 5 ghegeven heeft in den Doot. Dit is dan oock het eynde, daar toe die ware Leeraren aanwijsen, aanporren ende dienen, omme die Gheloovighen daar toe te brenghen, ende sulcx in henluyden te doen worden, door’t middel van de naackte ghetuyghnissen der H. Schriftuyren. Wie dan sulcx ghetrouwelijck ende vlijtelijck benaarstight, die is een warachtigh Leeraar. Ende en is gheen ware Leeraar die sulcx niet en benaarstight, noch veele min die sulcx loochent moghelijck te zijn om te worden, want dese en kent self niet het eynde daar sijn Dienste is toe streckende, ende niet willende selve inne gaan, belet hy anderen hem geloovende den inganck in het Rijcke Godes. Want niemant en bestaat te doen worden t’ghene hy niet 6 moghelijck en ghelooft.Ga naar margenoot+ Soo en dede de 7 Vader des Gheloofs, Ga naar margenoot+niet als hy niet siende op d’Ouderdomme ende swackheydt van hem selve ende van die onvruchtbaarheyt Sara, niet eens en twijfelde, maar teghen de hope gheloofde dat Godt volbrenghen mochte so wat hy belooft hadde, ende dit wert hem ghereeckent tot Gherechtigheyt. Die welcke hy niet alleen uyten Ioden, Ga naar margenoot+maar oock uyten anderen Natien heeft beroepen.Ga naar margenoot+ Roma.11.24. Roma.9.30. Gala.2.2.8, 3.8. Ephes.2.11.12.13.&c. Colos.1.27.Ga naar margenoot+ Ende des Eedts dien hy Abraham onsenGa naar margenoot+ Vader heeft ghesworen (namentlijck) dat hy ons soude gheven. Dat wy verlost zijnde uyt die handen onserGa naar margenoot+ vyanden, hem souden dienen sonder vreese, in Heyligheydt ende Gherechtigheydt voor hem, alle die daghen onses levens. Luc.1.17. 3.Reg.8.40.4. Iere.22.29. Tit.2.12. En̄ de selve heeft gegevē sommige tot Apostelē, Ga naar margenoot+sommige tot Prophetē, sommige tot Euangelisten, Ga naar margenoot+sommighe tot Herders ende Leeraars.Tot volmakinghe der Heylighen, tot denGa naar margenoot+ wercke des Diensts (namentlijck) tot die stichtinghe des lichaams Christi. Tot dat wy alle komen tot die eenigheydtGa naar margenoot+ des Gheloofs, ende der kennisse des Soons Godes, tot een volkomen Man, tot der mate des volkomē Ouderdoms Christi. 2.Corint.7.1. Coloss.1.28, 4.12.2. Timoth.3.16.17. Iacob.1.4. 1.Petr.5.10.1. Ioan.4.12. Ghy zijt mijn vriendinne gheheel schoon, Ga naar margenoot+ende gheen vlecke en is aan dy. Apoca.14.5.Ga naar margenoot+ Psal.14.2. Mat.5.8.Ga naar margenoot+ Also Christus die Kercke lief heeft ghehadt, Ga naar margenoot+ende sich selven voor haar ghegheven. Om dat hyse soude heylighen, die hy ghereynight heeft metten waterbadt int Woort. Op dat hyse hem soude daar stellen een loflijckeGa naar margenoot+ Kercke, die noch vlecke, noch rimpele, noch yet desgelijcx en hadde, maar dat sy soude wesen heyligh ende onbevleckt. Maar d’andere die met hem waren, seyden:Ga naar margenoot+ Wy en moghen gheensins tot dit VolckGa naar margenoot+ op-klimmen, want het is stercker dan wy. 4. Regum.12.3.4.5, 7.2.2. Regum 12.22.23. Matt.5.35. 4.Reg.5.11.12.13. Deut.1.26.29. Prov.24.10. Den welcken Abraham boven hope op hopeGa naar margenoot+ ghelooft heeft, dat hy soude wesen een VaderGa naar margenoot+ van veele Volcken: gelijck (tot hem) gheseyt was, also sal dijn zaadt wesen. Ende niet gheswacket in den Gheloove, enGa naar margenoot+ heeft niet aanghemerckt sijn eyghen lichaam, dat nu was verstorven, dewijle hy by na hondert Iaren oudt was, noch oock dat het lichaam van Sara was verstorven. Ende en heeft in de beloften Godes niet getwijfeltGa naar margenoot+ door ongheloove, maar is sterck in’t Gheloove gheworden, Gode eere ghevende. Ende te vollen betrouwende, dat hy die datGa naar margenoot+ belooft habbe, oock machtigh was te doen. Daarom ist hem oock gherekent tot Rechtvaardigheyt.Ga naar margenoot+ |
|