Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Maar sodanighe Tyrannije is verder van een warachtigh Leeraar: want hy draaght sich als een Dienaar en̄ niet als eē 1 HeerschapperGa naar margenoot+ over die ervenisse Godes. Soo dient hy dan oock vriendelijck met 2 aanlockinge, maarGa naar margenoot+ en heerschapt niet ontsichlijc met ghewelt, immers geensins over 3 t’geloove der Menschen.Ga naar margenoot+ Want dat waar den Heere Christum gestooten uyten zetele sijns geestelijcken Rijcx inder zielen Alsoo en is hy oock niet 4 twistigh, maarGa naar margenoot+ wel 5 stichtelijck. Overmits hy niet en is 6 begeerlijckGa naar margenoot+ na t’snoode ghewinne, gheen 7 wijnbuyc, Ga naar margenoot+nochte 8 hoovaardigh. Welcke drie laatstGa naar margenoot+ genoemde ghebreken wel die meeste oorsaacken zijn van gekijf ende twiste. Want de geltgierighe soeckt met een anders schade sijn bate, die onsinnighe dronckert veronghelijckt licht een ander ende waant oock licht veronghelijckt te zijn, ende die verwaande hoovaardige meyndt wel datmen hem veracht, alsmē hem al schoon eert boven sijn waarde. 1. Gheen Heerschapper. Nochte oock niet als heerschappie voerendeGa naar margenoot+ over die Cudden. 2. Dient met aanlockinghe. Mijne kinderkens die ick wederomme bare, Ga naar margenoot+tot dat Christus sijn gedaante in u gekrijge. Ick wilde nu wel teghenwoordigh by u wesenGa naar margenoot+ ende mijn stemme veranderen, want ick in u twijfele. 3. Heerschapt over niemants geloove. Niet dat wy heerschappie voeren over uwenGa naar margenoot+ gheloove. 4. Niet tvvistigh. Niet kijfachtigh.Ga naar margenoot+ 5. Maar stichtelijck. Wy spreken voor Gode in Christo, O alderliefste, tot uwer stichtinghe.Ga naar margenoot+ 6. Niet vvinstgierigh. Geen soecker na t’snoode gewinne. Tit.1.7.Ga naar margenoot+ 7. Gheen Wynbuick. Gheen Wijnbuyck. Tit.1.7, 1.Tim.3.8.Ga naar margenoot+ 8. Niet hoovaardigh. Op dat hy niet en worde opgeblasen ende inGa naar margenoot+ des duyvels oordeel en valle. | |
B.Nadien oock alle ware Leeraar die goedigheydt, wijsheyt ende hooghwaardigheydt Godes soo onbedenckelijcken groot, ende daar teghen sijn gebedelde pondeken so cleyn, immers ooc sijne quaatheyt, zotheyt ende snoodigheydt | |
[Folio 53r]
| |
so groot bekent te wesen inder Waarheyt: so is hy oock door sulcke ware kennisse inder Waarheydt soo recht kleyn ende ootmoedigh, dat hy sich selfs niet anders en mach oordeelen waardigh te zijn dan straf ende versmaatheyt. Hoe Ga naar margenoot+soude dees 1 toornigh vā zeden mogen wesen? Hy verstaat dat, overmits sijne voorgaande zonden teghen so hooghwaardigen Gode, alle andere Schepselen recht over hem hebben, maar hy over niemanden. Dit maackt dat hy oock warachtelijck weet dat hem van niemande (of schoon alle Schepselen, Beudels des Heeren over hem verstrecken) onghelijck en mach gheschieden. Ghemerckt hy verstaat dat hy noch al veele swaarder straffe dan hem op komt, heeft verschuldet tegens den grooten Heere. Nadien nu Waan of Weten van verongelijckt te zijn die eenighe oorsake is van de zondelijcke toornigheyt: Hoe ist mogelijck dat dese, recht ootmoedighe Dienaar Godes wetende alsoo dat hem gheen onghelijck en mach gheschieden, als een Beyr toornigh van zeden soude wesen? Ghelijck nu het hebben van de Waarheyt, of (soo ’t eenige nu noemen) van’t wesen der voorsz. goede by-namen, te weten Ghetrou, Saligh, Heyligh, Dienstbaar, &c. ontwijfelijck betuyght dat sulck Leeraar een warachtigh Leeraar is: alsoo mede getuyght het ontbeeren van de Kracht of Waarheyt deser zondelijcke ofte quade by-namen, dat de Leeraar, in wien sulcx niet en is, oock niet en is een valsch, maar een oprechte Leeraar. 1. Niet toornigh. Ga naar margenoot+Niet toornigh. |
|