Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Hier voor is gheroert van noch een ander wijse van Leeren, geschiedende sonder die voorgaande sonderlinghe Sendinghe, diemen daaromme oock wel mach noemen algemeyn. Ende dit noch te meer, overmits dese Sendinge niet en is verbonden aan eenighe sonderlinghe Ghemeynten, Personen of plaatsen, maar aan allen Menschen, ende over al haar Ampt heeft sonder onderscheyt. Want sy neemt haren oorsprong uyt de Wet der Natuyren, die alghemeyn is. Ende daar by oock uyt de Wet der Godtlijcker Schriftuyren. | |
B.Soo veele aangaat de Wet der Natuyren, die is onghetwijfelt sodanighen aangheboren aard der redelijcke menschen, dat alle die tot redens ghebruyck komen, van self verstaan, dat sy schuldigh zijn ander Menschen te doen t’ghene sy wel willen datmen hen dede. Nu wilde elck wel dat alle andere des vermoghende, sijne schade afweerden ende sijn oorbaar voorderden. Dit gheschiet bysonder in’t Leeren, daar af ick nu handele met aanwijsinghe, soo vande verderflijcke onweghen tot vermijdinghe, als vanden heylsamen wegh tot betredinghe van dien. | |
C.Want elck, so hy doolde, gaarne hadde dat men ham aanwese vanden onwegh op den rechten wegh. Wat redelijck Mensche siende sijnen even Mensche in verdervens ghevaarlijckheyt op onweghen, hem uyt versochtheyt recht koudt zijnde, soude vry moghen blijven van wroeghen, indien hy (oock ongevraaght) sulcken dolenden Mensche sijne dolinghe niet aan en wees? Wie oock siende yemanden begheerlijck soecken na eenen rechten wegh, die hem ghewis bekent is, soude sonder wroeghen moghen laten, sulcken begheerlijcken soeckere aanwijsinghe te doen vanden rechten weghe? | |
D.Alle die dan sulcx getrouwelijck aan heuren even Mensche oeffenen, vervullen daar inne de Wet der naturen, ende boven dien oock de Wet der Godtlijcker 1 Schrifturen, so met gebodenGa naar margenoot+ als met navolgelijcke 2 Exempelen ons Ga naar margenoot+voor oogen gestelt. Ende dit noch alles sonder eenigen autoriteyt van gebieden of verbieden, maar met vrundelijck raden ende vermanen. Overmits die Vermaande geen sekerheydt en heeft van des Vermaanders sekerheydt. Ghemerckt men eenige vindt, die daar wanen dat sy 2 wetende zijn ofte sien, sonder dat self wetenGa naar margenoot+ somen behoort te weten, sonder dat sy wat zijn ende sonder self te sien. Ende dan leydet d’een blinde d’ander. Waar doch anders dan inder grachten? 1. Alle wat ghy wilt dat die menschen u doen, Ga naar margenoot+dat doet henluyden, want dit is die Wet ende die Propheten. Du sultse dijnen naasten liefhebben als dyGa naar margenoot+ selve. Dat is dan t’ghene dat ghy sult doen, elckGa naar margenoot+ spreke Waarheyt met sijnen Naasten. Daarome aflegghende de Loghen, sprekeGa naar margenoot+ elck die Waarheydt met sijnen Naasten, want wy zijn onderlinge Lidtmaten. Mat.3.16. Pro.24.11.12, 1. Pet.4.10.11.Ga naar margenoot+ Want ghy meught wel alle, d’een na den naderen propheteren, op dat sy alle leeren ende ghetroost werden. 2. Dese vandt eerst sijnen Broeder SymonGa naar margenoot+ en̄ seyde hem: Wy hebben gevonden Messiam, t’welck beduyt Christus. Ende hy bracht hem tot Iesum.Ga naar margenoot+ Philippus vandt Nathanael, ende hy seydeGa naar margenoot+ tot hem: Den ghenen daar af Moyses schrijft inde Wet ende die Propheten, hebben wy ghevonden, Iesum die Sone Iosephs van Nazarenen. Het wijf verliet daarom haar kruyck, syGa naar margenoot+ ging wegh inde Stede ende seyde totten menschen: Comt ende siet den Mensche die my al seyt, Ga naar margenoot+dat ick ghedaan hebbe, of hy niet en zy Christus. De Mensche ging wegh ende vercondighdeGa naar margenoot+ den Ioden dat het Iesus ware, die hem genesen hadde. 3. Maar so yemandt waant dat hy wat weet, Ga naar margenoot+die en weet noch niet somen behoort te weten. Want soo wie daar waant dat hy wat is, Ga naar margenoot+als hy niet en is, die bedrieght sich selve. Iesus seyde tot henluyden: Soo ghy blindtGa naar margenoot+ waart, en soudy geen sonde hebbē, maar nu ghy seght dat ghy siet, soo blijft u zonde. Siet meer Pro.26.12. Isa.5.21, 58.2. Pro.21.12, 29.10. Hieromme ist ooc voor al noodich, dat elck die sijnen Naasten wil vermaanen, voor al sich self wel ondersoecke, of hy van ‘tgene hy eenen anderen wil leeren, selfs oock al gheleerdt ende seker is. Op dat hy niet en besta den splinter te trecken uyt sijnen Broeders Ooghe, ende anderen te onderwijsen niet uyt versoecken, maar alleen uyt Boecken. |
|