Oft gheloove saligh maeckt sonder wercken
(1630)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijOft geloove den mensche rechtvaerdigh maeckt sonder des menschen werck.
Capit. 7.
| |
II.Antwoorde. 'tGeloove self en is noch en werckt niet, als oft eenig personagie op sich selve waer, buyten den mensche: dus en kan't hem sonder des menschen werck oock niet salig maken. Wat anders is een instrument of gereetschap daer door een werck-man zijn werc werckt, wat anders is de werck-man selve. Sonder bijle en timmertmen gheen huys: maer daerom en is de bijle niet de maker des huyses: neen, dat is de timmerman.
| |
III.Dat nu 'tgeloove een instrument ter salicheydt is, leeren die nieuwe Leeraren selve. Wy seggen (schrijft Calvijn) dat het gheloove rechtvaerdigh maeckt. Ga naar margenoot+Niet om dat het door zyne waerdigheyt die rechtvaerdigheydt voor ons verdient: maer om dat het een instrument is, daer door wy die rechtvaerdigheyt Christi om niet ontfangen.
| |
IIII.Geen instrument en ghebruyckt sich self, maer het wert gebruyckt van Gode of van menschen. Dit instrument des geloofs, en gebruyckt Godt niet, als die al wetende is, ende daerom niet en mach gelooven. De mensche gebruycket dan, gelooft God daer door, ende ontfangt daer door die rechtvaerdicheyt Christi. Wy doen dit. so Calvijn selve hier wel seyt, ende niet het geloove. Sonder dit ons werck van te ontfangen die rechtvaerdicheyt Christi, en wort niemant rechtvaerdich. So en maeckt dan oock 'tgeloove niemandt rechtvaerdigh sonder des menschen werck. Want wat de mensche doet, en doet het geloove niet, maer de gelovige mensche, door't instrument des geloofs.
| |
V.Voort is waerachtich, of schoon de mensche die gave des gheloofs mochte hebben, sonder die recht te gebruycken: so en is nochtans niet moghelick dat yemandt dese gave mach hebben, sonder die ontfangen te hebben. Dit ontfanghen is der behoeftighen menschen, maer geensins des milden Godes werck. Want die gheeft elck, maer en ontfanght van niemande. Mach dan de mensch het rechtvaerdichmaeckende gheloove niet hebben: hoe kanmen gelooven dat het geloove den mensche soude rechtvaerdighen sonder des menschen werck? Immers wie moet niet het tegendeel gelooven.
| |
VI.Daer staet geschreven (machmen seggen) 'tgeloove verwint de werelt. Ga naar margenoot+ Wat het gheloof doet, en doet de mensche niet. Nu leyt in dese verwinninghe des menschen salicheyt. Het gheloof ist dan dat den mensche saligh maeckt of rechtvaerdigh. Wat doet de mensche hier toe?
| |
VII.Ga naar margenoot+Daer staet oock geschreven dat Christus die werelt verwint of verwonnen heeft: wat doet dan't geloof hier toe? want wat Christus doet, dat en doet het geloove niet. Immers aen die spreucke, 1. Joan. 5. 4. voor ghemelt, volght in't naeste verset, dat die de werelt verwint, die daer gelooft dat Jesus is de Sone Godes. Dat en is nu oock Ga naar margenoot+ Christus selve niet, dat en is het gheloove selve niet, maer dat is de mensche selve die geloovigh is. Dese verwint de werelt, door't instrument oft middel des geloofs. So machmen oock eenighsins (doch niet eygentlijck) seggen, het ooge siet, ende het oore hoort, hoe wel dit eyghentlijck des menschen wercken zijn, die siet door t ooge ende die hoort door't oore. Mach yemants ooghe of oore sien of horen, op sich self sonder den mensch? dat sal niemant seggen. So mach't geloof niet gelooven op sich self sonder den mensche. De mensche mach oogen ende ooren sluyten ende niet willen sien of hooren. Daer over klaegt God oock so ernstlijck, als dickmael, dat die hartneckige Joden oogen ende ooren hebbende, niet sien noch hooren en wilden.
| |
VIII.Ghelijck nu dit hooren ende sien wercken zijn des menschen, die door zijn ooghen ende ooren siet ende hoort, als door instrumenten hem daer toe gegeven zijnde: soo ist oock de mensche die door't instrument des gheloofs hem gegeven zijnde ghelooft ende de werelt verwindt. Wilmen sien wat meer andere wondere daden die mensche door zijn geloove (niet het geloof sonder den mensche) werckt, men lese het II. Cap. totten Hebreen, overvloedelijck daer van handelende.
| |
IX.Wat wercken (seytmen) dede de moorder aen't kruys? nochtans wert die salich alleen door't gheloove sonder zijn eyghen werck. Antwoorde. Hy dede vier treflijcke wercken, namentlijck des geloofs, des rechtvaerdicheyts, der liefden, ende des gebedts. Want dat hy in Christum geloofde, was des moorders werck door't geloof, ende niet des gheloofs werck (soo nu al is bewesen in andere voorgaende saken) sonder den moorder. Dat hy sich self beschuldighde, ende Christum ontschuldighde was des moorders werck van rechtvaerdicheyt. Dat hy zijn mede-moorder ernstlijck berispte tot zijnre beteringhe, was een werck der broederlijcker liefden: ende dat hy den Heere badt zijnder te gedencken, was een werck des gebets. Wie mach ontkennen dat alle dese vier daden des moorders wercken waren? wie mach oock lochenen, dat geloven, rechtvaerdicheyt hanteren, Ga naar margenoot+zijn naesten lief hebben, ende God bidden goede wercken zijn? Immers oock Beza selve niet: so en mach nu oock niemant seggen, dat de moorder sonder goede wercken behouden is geweest. Het geloove en maeckt dan oock niet salig sonder des menschen werck. | |
[pagina fol. cc xcixv]
| |
X.Hier toe seggen die nieuwe Leeraren neen. Sy pogent te bewijsen met Schriftuerlijcke spreucken, ende neven anderen oock met dese. Ga naar margenoot+ Sonder gheloove ist onmoghelijck Gode te behagen: nu en begifticht God niemant hem door zijn ongeloove, noch mishaghende met die salichmakende gave des geloofs. Ende want het alles sonde is wat niet en geschiet wtten geloove: so en machmen niet gelooven Ga naar margenoot+ dat eenich mensch sonder't geloove door zijn sondighen yet soude mogen doen, dat voorderlijck zy tot verkrijginghe van die hoochwaerde gave. Dus wert de mensche geloovich sonder zijn toedoen of werck.
| |
XI.Daer op staet te seggen also. Kranckheyt ende ongeloovicheyt is in allen menschen na deser nieuwe Leeraren opinien selve, voor ende al eer yemant ghesont wert of gheloovigh. Kranckheyt ende ongheloovigheyt en mach God niet behagen. So en mogen dan oock geen krancke ende ongheloovigen Gode behagen. Nadien nu alle menschen (so zy leeren) sulcx eerst zijn, so en mach geen mensche Gode behagen. So en wert dan oock geen mensche ter wereldt van Gode begiftight met die gave des geloofs. Ende blijven nae dese nieuwe Leere alle menschen, niemandt uytghenomen, altijdt ongheloovigh ende in heure kranckheyt.
| |
XII.Dit is opendtlijck valsch, want om die krancken te genesen is Christus ghekomen. Ga naar margenoot+ Ende gestorven. Immers doe wy noch sondaren, ja vyanden waren, zijn wy Gode versoent, door den doodt zijns Soons. Waer blijft hier nu het mishagen Godes? mishagen zy Gode, die met hem door zijn Sone versoent zijn? of soude God niet begiftigen willen metten geloove, sodanigen den welcken hy zijnen beminden Sonde ende met hem alles heeft gegeven?Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+ wil God den krancken noch kranck zijnde niet genesen: so dede Christus die krancken die belast ende beladen waren tot sich roepende om te verlichten ende te genesen, tegen Godes wille, ende heeft gesondicht. Dit is valsch. Want hy gekomen is om den wille zijns Vaders te doen, die hy oock ghehoorsaemt heeft tot inder doot.
| |
XIII.Maer laet ons dese sake van grooten gewichte zijnde uytten gront opnemen, ende sien eerst wat menschen zy houden voor ongeloovige, dat is die't geloove noch niet en is gegeven: souden't niet wel zijn (in heuren sinne) alle onbekeerde sondaren, noch wesende buyten haren kercke? ick achte zy jae sullen seggen. Achten zy die stemmelijcke predicatie oock nut om den ongeloovigen te brengen ten geloove? niet alleen nut, maer nootlijck salmen seggen. ende dat bestaen te bewijsen met Pauli woorden: hoe sullen zy hem geloven Ga naar margenoot+dien zy niet en hebben gehoort.
| |
XIIII.Hoe sullen dese nieuwe Leeraren oock predicken Ga naar margenoot+ soo zy niet en zijn gesonden: heur sendinge hebben zy tot noch toe niet konnen bewijsen: hoe sullen heure leerlingen dan mogen gelooven ende geloovige zijn? Dat ter zijden gestelt, indien hier yemant sou willen seggen, Pauli meyninge te zijn geweest, dat God niet anders dan door't instrument vande predicatie zijn kennisse den mensche en mach geven. Calvijn self in zijn Commentarien op dese plaetse sal daer neen toe seggen. Ga naar margenoot+
| |
XV.Maer daer moet elck jae toe segghen, dat sonder het werc van hooren, het zy dan van de uytterlijcke predicatie metten lijflijcken ooren, ofte oock vanden insprake Godes metten ooren der zielen, niemant gheloovigh en wort. Want alle spreken ende predicken te vergheefs is, daermen niet met aendachtigh op mercken en hoort. Dit horen van Gode (waer Ga naar margenoot+ door men komt tot Christum) of van menschen op Christum tuygende, is des menschen werck, die wijle hy noch ongeloovigh is, ende daeromme ooc niet Godes noch des geloofs werck. So blijckt nu dat niemant geloovig en wort sonder zijn selfs werck.
| |
XVI.Watmen (seggen zy) des menschen werck toe schrijft, dat beneemtmen de eere Godes: Doet de mensche self mede yet tot verwervinge van't geloove, ende mitsdien oock tot zijn saligheyt: wie mach lochenen datmen in de salichmakinghe des menschen Gode van zijn eere berooft, also watmen den mensche daer inne toeschrijft?
| |
XVII.Antwoorde. Al ist sulcks dat de mensche doende 'tghene hy vermach Godes gaven ontfanght ende met zijn pondekens getrouwelijck woeckert, derhalven eenichsins prijsens weerdich is (so die sulcx weygerde oock stantwaerdich zijn) by den menschen: wat eere mogen wy ontfangende bedelaers doch behalen by den milden ende gaef-rijcken Gode.Ga naar margenoot+
| |
XVIII.Godt selve heeft eerst Adam in sodaniger vrijheyt ghestelt, dat hy Adam niet en heeft willen beschencken met d'onsterffelijckheyt, sonder Adams bewillinge self: wast daeromme een verminderinge van de Godlijcke eere, dat Adams werck van bewilliginghe nodich was tot zijn onsterfljckheyt? waeromme soudet nu meer dienen tot verminderinge van Godes eere, dan doe ter tijt: dat Godt ons sonder onse werck van bewilliginge of toe-stemminghe tot zijn woort niet en wil salich maecken?
| |
XIX.Mach d'eere Godes ooc vermindert worden int volbrenghen zijnre beloften? dat sal niemant seggen. Nu getuycht de H. schrift doorgaens dat God sich tot ons sal keeren, dat wy ons tot hem bekeeren, ende so wy zijne woorden gelooven ende volbrengen, dat hy ons sal salich maken. Als God den soecker doet vinden, den bidder geeft, ende den aenklopper opent: wat oneere is hier inne voor Gode gelegen, die so doende waerachtelijck volbrenght 'tgene hy genadelijck belooft? Ga naar margenoot+
| |
XX.Nu zijn dese wercken van soecken, bidden ende aenkloppen menschelijcke wercken: die welcke geschieden voor't vinden, voor't geven ende voor't openen: ja het zijn sodanige wercken der menschen, dat Godt sonder die niet en heeft willen doen vinden, gheven of openen. Wat verminderinge is hier van de Godlijcke eere? gheen altoos.
| |
XXI.Alsoo dient dit mijn ghevoelen tot grootmakinge van de eere Godes. Want hier by | |
[pagina fol. cccr]
| |
blijckt God milt, getrou ende waerachtich. Maer na deser nieuwe Leeraren glosen soude God onmilt, ongetrou ende onwaerachtich moeten zijn. Want dan de menschen die nae Godes beveelen heur werck daer toe doen van soecken, van bidden ende van aenkloppen, alle sulcks vergeefs doen, ende niet vinden, verkrijgen noch innegaen souden: ende souden daer tegen die menschen die niet altoos daer toe en doen met soecken, met bidden of aenkloppen, buyten al haer werck vinden, verkrijgen ende innegaen. Soude sulcx oock dienen tot groot-makinge vande eere Godes? |
|