Lied-boeck
(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio E7r]
| |
xliiij.Op de wyze: Psalm. 41.
DE schone lust verbeelt met kloecker handGa naar margenoot+
In smenschen onverstand
Treckt tot haar inde rueckeloze nachtGa naar margenoot+
Al des begheertens kracht.
Dees lockt dan oock de reden zo onvroed
Datmer de zonde doet.
Zo baart die lust de zonde en den dood,
Zo komt de mensch in nood.
Dan ismer voor den lieven God beduchtGa naar margenoot+
Datmen uyt vrezen vlucht.
Onschuld is wegh ware boosheyd verstomtGa naar margenoot+
Dien valsche schyn vermomt.
Daar doolt de Mensch in zyne zede// quaad,
Die hem gheen vrede// laat.
Tot dat God roept, die hem van zonden weckt,Ga naar margenoot+
En totter dueghden treckt.
Diens truerigh herte, dan begheerlick hoortGa naar margenoot+
Des heren straffend woord:
En draaght zyn kruys met een lydzaam ghemoed,
Verkryght beloften zoet.
Beloft van dueghd, die door des waarheyds raad,
En Ga naar margenootd. waan het hoofd, der zonden leden, al,
In ons vertreden// zal.
| |
[Folio E7v]
| |
Al ist, o prins, dat in dees Christen stryd
De Ga naar margenoota. waan noch zomtyds byt:
In Ga naar margenootb. onvoordachte lust die thert behaaght
En lustelick belaaght
Betrouwt den Heer, zyn Wet int herte schryft
En in zyn woorden blyft:
Die waarheyd zal u vryen vande smert
Als haar Verkoornhert.
|
|