Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende xxxvij. Op de wyze: waar magh zy zyn die Liefste myn. Kenisse zingt. BEghint o ziel een Liedekyn, Van een rechtvaardigh oordeel ghoed. Komt alle die in twiste zyn, Zoeckt Salomon den Rechter vroed. Toont hem u zake met ootmoed De waarheyd u daar niet en schaamt. Zo wert u leet door lief verzoet En ghy met my zaligh ghenaamt. Een moeder wiert ick ongheblaamt Van liefde doort ghelove vast. Myn zotheyd metter jueghd verzaamt Heeft reden onder wil belast. Onachtzaamheyd heeft my verrascht: Doort slapen diep in onverstand. [Folio E1v] [fol. E1v] Men stal myn kind, een vreemde ghast Quam my (helaas) daar voor ter hand. Ronds om my waackte aan elcken kant Verkeerde lust een hoere quaad. Als dees my beestlick slapen vant, Stal zy myn kind der liefden zaad Daar voor liet zy een doodlicke haat. De dagh quam aan ick ben ontwaackt. Daar zagh ick truerigh inder daad Dat lust my tleven hadde ontschaackt. Ellendigh heeft my dit ghemaackt, Ick vand' my metter dood ghepaart. Dit dode kind heb ick verzaackt: Al hadde ick t'leven niet bewaart. Ick sprack tot lust quaay hoer vermaart Ghy zyt de moeder vander dood. Liefd is myn kind van levens aard Dit gheeft my weer in mynen schoot. Zy weygherde, my dwanck den nood, Haar voor den Koning te daghen snel. Dien klaaghd' ick daar lusts onrecht groot Die tleven nam door valsch opstel. En my met quade lusten fel Haar dode draght ghaf voor myn kind. Zy sprack t'hoort u, ghy weet het wel. Dits tmyn, hoe zeer ghy t'leven mint Terstont sprack Salomon wys ghezint Het levend kind deelt rasch aan tween. Des was te vreen de luste blind. Dit oordeel heeft my thert doorsneen. [Folio E2r] [fol. E2r] Ick bad den Koning met gheween: Datmen het kind dogh leven liet, En hyt haar liever ghave alleen. Want levend' deeltmen liefde niet. Eer ick tkind bracht in doods verdriet Ick derfdet liever talder tyd. De dode helft my gheen vrueghde biet. Want liefd jeghens ghedeeltheyd stryt. Myn dood waar al beter profijt Dan liefd om lust zouw zyn ghedeelt Het is myn schuld, ick kent ick lyt Tis myn verzuym dat lust dit speelt. Ick sprack o Koning Godlick beeld Myn recht zoude ick verlaten eer Dan tkind dat in my is gheteelt Onschuldigh lyden zoude zeer. Spreeckt gheeft haar tkind al levend' weer. Want kennis is liefds moeder reen. Zo heb ick myn ghemoeds begheer En wert verlost van druck en ween. Nu heb ick u weer Prince kleen, O leven Goods het grootst' zyt ghy. Ghy zyt myn God en vaar alleen. Ghy wilt dat ick u Moeder zy. Al slaap ick nu, ghy waackt voor my: V wysheyd hoedt voor alle smert. V waarheyd maackt myn ziele vry. V liefd omhelst u Verkoornhert. Vorige Volgende