Ladder Iacobs, of trappe der deughden
(1632)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijLadder Iacobs, of Trappe der Deughden. | |
Vierde ghesprake.
| |
[Folio 174v]
| |
ringhe in haar is gheschiedt, en moghen niet wanen dat sy noch niet in hen is gheschiedt. Maar leyder, hoe veele Menschen wanen onwijslijck dat sulcx al in henluyden is gheschiet, oft ten minstē dat sy in die state zijn der geenre daar’t in is gheschiet: sonder dat het in henluyden is begonnen, ja sonder dat sy’t ghelooven moghelijck om te gheschieden. 2. Vraghe. Lieve seght doch, wat state van Menschen is dese, die ghy nu hebt voor ooghen ghesteldt? Antwoorde. Ga naar margenoot+T’is de state van de Herboorne Kinderkens Godes, die uyter Herten t’quade nu haten, en̄ t’goede lief hebben. In henluyden heeft de Ga naar margenoot+Heere nu al in der wijsen voorsz gewracht die Ga naar margenoot+goede Wille: j. al hoewel het volbrengen van dien noch al in henluyden en is ghewracht, daarom en komen sy noch niet teffens al t’gehate quaadt laten, noch oock niet al t’gheliefde goet doen, want hen is noch in de weghe die aanklevende of inwoonende zonde der quader Ga naar margenoot+Ghewoonten. Dese is door langhe oeffeninghe in henluyden inghewortelt: ende wert daaromme oock allencxkens door een contrarie goede Ghewoonte uytgheroeyt, doch moet die eyndelijck gantschelijck ruymen. Want wat metter tijd tinne komt, dat mach metter tijdt uyt ghedreven worden: dit gantsche ruymen gheschiet dan, als de Heere self in sulcken zijnen Kinderkens oock krachtelijck ghewrocht sal hebben het volbrenghen nae den goedē Wille. Want gelijck Wil sonder Macht vergheefs is, om t’ghewilde te volbrenghen: soo en doet Godt niet altoos vergheefs in’t Scheppen van den goedē Wille, t’welck nochtans moeste vergheefs zijn, soo het vermoghen om dat te volbrenghen van den Heere ten laatsten daar niet by ghewracht en wordt. 3. Vraghe. Wat is nu de naaste Trappe aan dese Kintschappe Godes? Antwoorde. Merckt ghy dan uyten voortgangh der Naturen selfs niet, dat uyt een swack kindeken, soo’t in ghesontheyt blijft levende, een sterck Ga naar margenoot+Ionghelingh wordt of strijtbaar Man? Dit komt niet teffens, maar allencxkens, doch komet noch t’ghene dat allencxkens komt, maar dit gheschiet door tijdt ende oeffeninghe, Ga naar margenoot+alsoo wort sulck Kint inder tijt allencxkens in veelen dinghen gheoeffent, wordt van d’eene Ga naar margenoot+klaarheyt j. gevoert in d’ander, ende ten laatsten Ga naar margenoot+alsoo gheleyt in alle Waarheyt, ij. hen ter goedt worden noodich of nut sijnde: met het Ga naar margenoot+vermeeren van sulcke klaarheyt ende Waarheyt, vermeert dan oock die krachte ende t’vermoghen: Daar door dan oock even so vele afnemen verminderen die Duysternissen en̄ Loghen met der selver krachten. Wie mach hier nu meer twijfelen, dat sulcken Man in Christo alsoo in Waarheyts krachten opghewassen Ga naar margenoot+sijnde, niet lichtelijck verwindt iij. den quaden met alle zijn aanhangh. 4. Vraghe. Dits my al een twijfelijck bedencken, want veele houdens voor gantsch onmoghelijck. Souden Menschen dat vermoghen? Antwoorde. Ia Menschen, doch niet met Menschelijcke, maar met Goddelijcke kracht, ende dit in den strijt-Vorst Iesu, onsen almoghenden Salichmaker ende Heere: sodanige volkomē overwinninghe Ga naar margenoot+ende vernielinghe onser Vyanden Ga naar margenoot+wert belooft j. van den Almachtighen ende warachtigen Gode, in Gode die door Christum met ons is, wie mach ons dan teghen ij. sijn, Ga naar margenoot+ Wat anders oock is doch die beloofde Vruchte Emanuels, dat is Godt met6 ons, dan overwinninghei ij. onser Vyanden? Soude hier aanGa naar margenoot+ noch yemant willen twijfelen, die aanmerckeGa naar margenoot+ welcke hier over weder zijden die Hooftluyden ende Campioenen zijn. Daar sal men vinden over de sijde van den herbooren Man ende Ridder Christi, de Almoghende Coningh ende Heere Godt selve. Daar sietmen den verwinner aller zijnre Vyanden Iesus Christus, ende daar wert men ghewaar die kracht des heylighen Gheestes, verselt met die Waarheydt, met die Rechtvaardigheyt, Mette Sterckheydt selve, de Wijsheydt met alle d’andere Hemelsche Deughden ende onverwinnelijcke heyrkrachten Godes. Is dit niet also? Mach yemant dit wederspreken? Ick houde wel neen. Wat Krijgs-Volck is over d’ander zijden tegen desen Ridder Christi met sodanighen Crijghsvorst ende heyrleger omringelt zijnde? Ist niet die overwonnen Duyvel, d’overwonnen Werelt, d’overwonnen Doodt? Ia dat zijn die Koopluyden met sampt die nietighe Loghen, het swacke Vleesch, d’Ongerechtigheyt, Sotheyt ende alle d’andere Duysterlinghen, die als ancxtighe Vledermuysen van selfs vluchten voor’t alderminsten glansken van de Eewighe Sonne der Waarheyt. Vluchtich zijn dese scharen, soo is oock vlughtigh haar VeltoversteGa naar margenoot+ de Duyvel iiij. voor den ghenen die hemGa naar margenoot+ maar wederstaat. Lieve secht nu doch, over wat zijde moet hier de zege ofte overwinninge verhoopt worden? j, Gen.14, 20, Deut.32, 30, Isa.9, 4, Mich.5, 8, 9, 1, Ioan.5, 4, 5, ij. Psal.22, 4, Proverb.3, 25, 26, Isa.41, 10, 11, Iere.20, 11, Soph.3, 15, Sach.3, 4, 5, Roma.8, 31, Psal.45, 6, 90, 5, Isai 43, 2, 35, 4, 50, 80, Iere.1, 8, 15, 20, 46, 28. iij. Levit.26, 7, 8, Deut.11.12, 23, 28, 6, 7, 1, Ioan.4, 4, iiij. Iaro.4.7. 5. Vraghe. Wat volcht doch na sulcke volkomen overwinninghe der quaden, geschiet zijnde in sodanighe stercke Helden in Christo? Antwoorde. Wat anders dat gantsche verlossinghe, bevrijdingheGa naar margenoot+ ende ontberinghe j. van’t quade?Ga naar margenoot+ van’t wroeghen ij. der voorleden Sonden, Ga naar margenoot+overmits die voldoeninge iij. ende quijtscheldingheGa naar margenoot+ iiij. Christi? van’t hongherich onghenoegenGa naar margenoot+ v. overmits die versadinge? VandeGa naar margenoot+ voorgaande droefheyt vj. overmidts verkrijgingheGa naar margenoot+ vij. van’t begheerde? Somma na dieGa naar margenoot+ overwinninge volgt volle ende ware verlossinge vande Heerschappije viij. onser Vyanden, Ga naar margenoot+namentlijck vande Werelt, ix. van’t Vleesch, Ga naar margenoot+x. vanden Duyvele, xj. Duysternissen, xij.Ga naar margenoot+ ende sonden. xiij. Dan is men te recht vrij vanGa naar margenoot+ de Dienstbaarheyt, xiiij vande Ancxte. xv.Ga naar margenoot+ vande Wet, xvj. Toorn, xvij. Verdoemenisse, Ga naar margenoot+xviiij. Helle, xjx ende Doot, xx. WatGa naar margenoot+ dunckt u nu: sijn daar dan niet geruymt veleGa naar margenoot+ Quaden, die d’ellendighe Ziele met veele treurigheGa naar margenoot+ plaghen, plaghen te plagen? j. Isai.60, Ga naar margenoot+18, Ezech 36, 33, 37, 23, Sop.3, 13, Sach.3, 9, Ga naar margenoot+ij. Soph.2, 15, Ierem.31, 34, iij. Isai.53, Ga naar margenoot+5, 6, 11, 1, Tim.2, 6, Roma.3, 25, 4, 25, 2, 14, Ga naar margenoot+iiij. Isa.6, 1, 2, Luc.1, 77, Ephes 1, 7, v Mat.5, 6, Pro.12, 11, Iere.31, 25, vj. Isai.25, 8, 35, 10, 61, 11, Matth.5, 5, vij. Psalm, 20, 3, Pro, 13, 19, Psal.102, 5 viij. Isa.26, 13, 14, Ezech 34, 27, Soph.3, 19, Abac72, ix. Ioan.16, 33, Galat.1, 4, x. Galat.5, 24, 1, Pet.3, 18, xj. Hebr.2, 14, 1, Iohan.3, , xij. Isai.42, 16. | |
[Folio 175r]
| |
Iohan.12, 46, xiij. 1, Petr.2, 24, 1, Iohan.3, 5, xiiij. Hebr.2, 15, Isai.14, 3, xv. Soph.3, 15, Luc.1, 74, Hebr.2, 14, xvj. Rom.8, 2, Gal.3, 13, 4, 5, xvij. Rom.5, 9, 1, Thess.1, 10, xviij. Ro.5, 16, 8, 1, xix. Ize.13, 14, xx. Oze.13, 14, Colos.2, 13, 1, Tim 1, 10. 6. Vraghe. Wat is het goede dat in plaatse van sulcke quade weder is inghenomen in soodanigen verlosten Mensche, of ghenesen Ziele? Ga naar margenoot+Antwoorde. Ga naar margenoot+Ware ghesondtheydt j. der Zielen die hen Ga naar margenoot+was beloofdt, ij. door’t middel van de ghesondeGa naar margenoot+ iij Leere, die Ziele (daar sy inne komt Ga naar margenoot+ende blijft) warachtelijck genesende, iiij. 1, Psa.29, 3, Prov.3, 8, 4, 22, ij. Isai.30, 26, 58, 8, Iere.33, 6, iij. Psal 106, 10, Proverb.12, 18, 1, Timot.6, 3, 2, Timot.1, 13, 4, 3, Tit.2, 1, 8, iiij. Psal.102, 3, 146, 3, Ozee.6, 2, Iere.30, 17. 7. Vraghe. Ga naar margenoot+Waarinne is der Zielen ghenezinghe gheleghen? Antwoorde. Dat zy vervult sy met goeden, te weten, met Ga naar margenoot+Christo j. selve, ende met hem ghesamentlijck Ga naar margenoot+met het Leven ij. der Zielen, metten Lichte Ga naar margenoot+der iij. Genaden, met suyverheyt iiij. des Herten, Ga naar margenoot+kennisse v. Godes, Liefde vj. Godes, Ga naar margenoot+Wijsheyt, vij. Rechtvaardicheyt, viij. Heylicheyt Ga naar margenoot+ix. ende Salicheyt, x j. Isa.9.6. Ga naar margenoot+Rom.8, 32, Colos.1, 3, ij. Iohan.6, 33, 10, 10, Ga naar margenoot+3, 15, Ephes 2, 5, Colos.1, 13. iij. Isai.30, 26, Ga naar margenoot+42, 6, 60, 19, Malach.4, 2, Luc.1.79, Ioan.1, 9, Ga naar margenoot+iiij. Isai.1, 25, Ezech.36, 25, Sach.13, 9, Tit.2, 14, v. Isai.6, 16, 66, 14, Iere.24, 7, Ierem.31, 34, Ezech.34, 27, Ozee.6, 3, Prov.2, 5, Ac. vj. Deut.30, 6, Roma.5, 5, vij.Proverb.2, 6, Eccles.2, 26, Luc.21, 15, Ephes.1, 8. Iac .1, 5, viij. Isa.33, 5, 26, 9, 53, 11, Luc.1, 74, 75, Eph.4.24. Rom.5, 18, 8.4. 2.Cor.5, 21. ix. Luc.1.74.75. Ephes.4.24.1. Thess.3.13. x. Psal.93, 12, Matth.5, 8, 7, 21. 8. Vraghe. Ga naar margenoot+Wat ist middel daar door men zulcke Saligh-makende goederen verwerft? Antwoorde. Ga naar margenoot+Het eenige middel is Iesus Christus j. selve (so nu al is geseyt) die by saken sijn verkrijginghe Ga naar margenoot+ij. der Beloften, t’welck wert in den ghenen die’t alles om Christi willen verkoght Ga naar margenoot+iij. en̄ als dreck verworpen, iiij (dat is hen selve Ga naar margenoot+gantschelijck versaackt) hebben. j. 1, Tim.2, 5, Galat.3, 19, Hebr.8, 6, ij. Psalm.36, 4, Gal.3, 14, iij. Matt.13, 44, 45, 46, iiiij. Philip.3, 8. 9. Vraghe. Ga naar margenoot+In wat staete, of op wat Trappe staan die Luyden, inden welcken alle sulcx na der Waarheyt is geschiet, ende waar door hebben sy dat vermoghen? Antwoorde. Ga naar margenoot+Dit zijn Vaederen j. ofte Ouderlinghen in den verstande, ende sulcx werden sy door die Salighmakende kennisse Iesu Christi, wandt sy en kenden Christum nu niet meer tijdtlijck, soo hy inde Weerelt heeft ghewandelt nae den Ga naar margenoot+Vleesche: ij. maar sy kenden hem nae zijne Goddelijckheyt, soo hy al van aan beghinne Ga naar margenoot+iij. is gheweest, ende wisten hem te sijn die eenighe Ga naar margenoot+Schatkamer iiij. alre Godtlijcker goederen, als nu bereyckt hebbende den volkomen Ga naar margenoot+Ouderdomme v. Christi, wat swarigheydt was’t soodanighen kenders die bekende ydelheyt ja Dreck te verlaten, om te bekomen den Tresoor alder Godtlijcker Schatten. j. 1, Iohan.1, 13, ij. 2, Corint.5, 16, 17, iij. 1, Ioan.2, 13, iiij. Ephes.1, 7, 3, 8, Col.2, 2, 3, v Iob.12, 12, Ephes.4, 13. 10. Vraghe. Hoedanigh ist Leven of die wandel soodanigherGa naar margenoot+ Vaderen? Antwoorde. Van ghelijcker Aart met het leven Christi, soo dat sy verstrecken een warachtich Beelde Christi, tot een voorbeelde j. van anderē, wātGa naar margenoot+ sy en Leven ij. nu niet meer, maar ChristusGa naar margenoot+ leeft in henluyden, soo komet oock dat syluyden (als oock Christus mede niet) haar selfs niet, maar anderen leven, iij. sy en doenGa naar margenoot+ niemanden quaadt iiij. maar elcken goedt, Ga naar margenoot+v. oock haar Vyanden uyt liefden, als waarachtigheGa naar margenoot+ ondersaeten in den Rijcke Christi. j. 1, Cor.4, 16, 11, 1, Phili.3, 17, 4, 9, 1, Thess.1, 6, ij. Galat.2, 20, Philip 1, 21, iij. Rom.14, 7, 8, 1, Corinth.10, 20, 12, 25, 1, Cor.13, 5, 2, Cor.5, 15, Philip.2, 4, iiij. 2, Cor.6, 3, 7, 2, v. Matth.5, 44, Luc.6, 27, 35, 2, Tess.3, 13. 11. Vraghe. Hoe leeftmen in den Rijcke Christi? Antwoorde. Soo ick nu al hebbe gheseyt, wildy des nochGa naar margenoot+ meer? Nemet, men Leeft daar Rechtvaardelijck, vredelijck ende blijdelijck. Rom.14.17. 12. Vraghe. Wat is Rechtvaardelijck Leven?Ga naar margenoot+ Antwoorde. Daar men elck t’sijne gheeft, te weten Gode t’zijne, dat is Liefde j uyt gantscher Herten, Ga naar margenoot+&c. ende Liefden totten Naasten ij. (onsenGa naar margenoot+ Vyanden iij. daar onder oock begrepen) alsGa naar margenoot+ ons selve. Waar soo elck t’sijne wert gegeven daar en wert niemant veronghelijckt: waar niemant en wert veronghelijckt, daar Leeftmen in Vreden. Dit gheschiet dan int Rijcke Godes, daar men Rechtvaardelijck Leeft. j. Matth.22.37. Luc.10.27. Deut.6.5. ij Matth.25.34.35, Rom.13, 8, 10, Gala.6, 2, Coloss.3, 14, 1, Tim.1, 5, iij. Matth.5, 44, 45, 46, 47, 48, Luc.6, 27.35, Roma.12, 10, Ephes.4, Reg.6, 21, 22, 23, 3, Reg.13, 4, 5, 6, Actor.6, 60, Rom.9, 3. 13. Vraghe. Hebben dan alle soodanige ondersaten inden Rijcke Christi die soete Vrede? Antwoorde. Ghewisselijck. Want ghewis zijn die beloversGa naar margenoot+ j. Woorden. Nu kondy oock light verstaan, Ga naar margenoot+dat ghelijck die noyt sieck ende in zijn gesondtheydt weynigh, alsoo daar teghen die uyt pijnlijcke zieckte tot die gewenschte ghenesinge komt, grootelijck daar inne moeten verblijden: alsoo gaat het oock met dese Vaderen: sy komen uyt soo pijnlijcken zieckte der Zonden, ende door soo vyandtlijcken Oorloge na volkomen verwinninghe in soo waarachtighen ghesondtheydt, ruste ende vrede haarder Zielen, soo moeten sy immers oock ontwijfelijck genieten dat voorschreven derde stuck, namentlijck die vrolijcke blijdtschappe ij. in den heylighenGa naar margenoot+ Gheest. j. Isai.26.12, 32.17. Psal.118.165. Pro.3.1.2. Rom.2.10. Gal.6.16. ij. Psal.4.7. Eccle.2.26.Zach.2.10. Ioā.15.21, 17.13. 14. Vraghe. Maar wat versekertheyt moghen sy hebben van in sulcken Vrede en̄ Blijdtschappe te volherden? Hebben sy die oock niet, soo moet daar altijdt ancxt ende vreese zijn van die te verliesen.Ga naar margenoot+ Wat vreucht of vrede is dan oock die, welcke altijt met ancxten ende vreese bedroeft wert ende ontrustet? | |
[Folio 175v]
| |
Antwoorde. Ontwijfelijcke versekertheydt, steunende opte beloften j. van de ontwijfelijcke ende sekere Waarheyt: datse door niemanden van henluyden en sal genomen worden. Oock en betrouwen syluyden niet op haar eyghen gherechticheyt ende sterckheydt, want sy wel weten dat sy die van haar selfs niet en hebben: daaromme en sijn sy selfs oock niet haar selfs Heeren, maar sy sijn sekerder dan seecker, dat Ga naar margenoot+sy een Machtich ende Rechtvaardigh Heere Ga naar margenoot+ende Koningh ij. hebben, dats haar Heere Christus: Dat hy Ghebenedijt zijnen lieven Ga naar margenoot+ ondersaten bewaardt. iij. Dit maackt soodanighe ondersaten in desen Rijcke Christi onder Ga naar margenoot+sijne versorginghe iiij. eene onbedrieghlijcke veyligheyt v. onder zulcken Coningh, die Ga naar margenoot+sijne ondersaten lief vj. heeft, ende voor sijne Ga naar margenoot+Vrunden vij. hout, ja voor sijne zelfs Litmaten.Ga naar margenoot+viij. 1 Iohan.16.22. ij. Psalm.2.6. Ga naar margenoot+Isai.9.6.7, 52.7. Ezech.34.24.37.22. Zach.Ga naar margenoot+9.9. Matth.2.6. Roman.14.9. Ephes.1.22 iij. Proverb.6.22, 13.6. Ezech.34.10. Ioan.10.18.2. Thess.3.3.1. Pet.1.5. iiij. Ephes.5.29. v. Psal.90.5. Isai.26.1, 32.17.1. Iohan 5.18 Isa.35.9, 11, 6, 9, 54.14.60.11. Ier.23.4.6, 32.37.33.16. Ezech.28.26, 34.28. Oze 2.18. Mich.4.3.4. Soph.3.13. vj. Iohan.14.21. Rom.8.37. Ephes.5.2.25. Iohan.13.1.34. vij. Iohan.15.14.15. Luc.12.4. viij. 1.Corinth.6.15. Ephes.5.30. 15. Vraghe. Ga naar margenoot+Houdy dan dat sy met Christo een sijn? Antwoorde. Ga naar margenoot+Onderscheydelijck j als Vleesch ij. van Ga naar margenoot+sijnen Vleesche, ende Been van sijnen Gebeente, Ga naar margenoot+Leven iij. aan zijn Lichaam, iiij. daar Ga naar margenoot+aan hy selve t’Hooft v. is, machmen welGa naar margenoot+ naarder vereenighinghe vinden? Zoude dat ghetrouwe Hooft sijn eyghen Ledekens dan niet getrouwelijck bewaren? j. Ioan.17.23. Galat.3.28. ij. Ephes.5.30. Genes.2.23.. iij. Rom.12.5.1. Cor.12.22.14. iiij. 1.Cor.12.27. v. Ephes.1.24, 4.4. Rom.12.5.1. Corinth.10.17, 12.12.27. Colos.3.15.19. 16. Vraghe. Wat ghemeenschappe hebben sy met Gode?Ga naar margenoot+ Antwoorde. Sy hanghen j. Gode aan in Christo, sooGa naar margenoot+ worden sy door hare vereeniginghe met Christo, ij. oock een met Gode. Gemerckt ChristusGa naar margenoot+ self met Godei ij. een is. j. Deut.10.Ga naar margenoot+30, 11.22, 13.4, 30, 20. Isai.56.6.1. Corinth.6.17. ij. Ephes.2.14.1. Cor.6.17.1. Tim.2.5. Iohan.17.21.iij. Iohan.10.30, 14.9. Na dien dat Godt selve die goetheyt is, ende sijne voorschreven Kinderen door sulcke ware vereeniginghe met haren Vader Gode, oock selve sijnre Goedtheyt deelachtigh worden, ende die sulckx ghenieten, dat sy nu in Gode waarachtelijck goet zijn geworden: Nadien mede Goetheydt ende Saligheydt inder Eeuwigheyt so onverscheydelijck te samen zijn ende blijven verselt, datmen gheen Saligheydt sonder Goetheyt, als oock wederomme gheen Goedtheydt sonder Saligheydt en magh hebben: Soo volcht noodtlijck, dat alle die doorGa naar margenoot+ die Wedergheboorte met Christo, ende alsoo oock door Christum met Godt zijn vereenicht, inder Waarheydt goedt, ende mitsdien oock zaligh zijn ende wesen sullen Eeuwelijck sonder eynde, dat jonne Godt in sijnen Sone Iesu Christo door zijnen Heyligen Gheest, allen die’t van Herten begheren. Amen.
Martij Anno 1584. Stilo novo. |
|