De dolinge van Ulysse
(1939)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendHomerus' Odysseia I-XVIII in Nederlandse verzen
[pagina 370]
| |
Inhoud:Ulysses worstelt tegen Irum. Penelope vertoont haar den vrijers, van denwelken zij gaven ontvangt, ende daar valt een gespraak tussen Ulyssem ende Eurimachum.
OP 't hof kwam een bedelaar, arm, onschamel en veracht,Ga naar voetnoot1
Welk door de stad van Ithaca gink bidden zijn brood;Ga naar voetnoot2
Hij was vermaard van zijn gulzige buik, die dag en nacht
Vratelijk at en drank; anders had hij geen kracht,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Nochtans was zijn gedaante als een reuze groot.
Zijn moeder noemde hem Arneus in barensnood,
Maar Irum noemden hem de jongers, door 't gerijvenGa naar voetnoot7
Dat hij als Irus boodschapte wat men hem gebood.
Dees wilde Ulysses uit zijn eigen huis verdrijven
10[regelnummer]
En bestond hem aldus schamperlijk te bekijven:Ga naar voetnoot10
‘Wildi niet haast met den voeten uit zijn getogen,Ga naar voetnoot11
| |
[pagina 371]
| |
Versuften bloed, zo maakt u weg; gij meugt hier niet blijven.Ga naar voetnoot12
Hoordi niet? merkt hoe mij de vrijers winkende pogenGa naar voetnoot13
U uit te slepen! Ik schaam 's mij door mededogen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Fluks op, of ik geve u vuistenbrood behendig.’Ga naar voetnoot15
Ulysses, hem aanschouwende met grimmigen ogen,
Sprak: ‘Ik miszeg noch misdoe u, o mense ellendig.
Geeft men een ander veel, ik benijd 's hem niet inwendig;Ga naar voetnoot18
Ontvangt vrij genoeg, dees plaats ontvangt wel ons beiden.
20[regelnummer]
Gij behoort mij niet te benijden, want dat waar' schendigGa naar voetnoot20
Voor u die ook als ik 't brood biddet met onschamelheiden;
Gelooft mij, de goden zullen ons genoeg bereiden.
Maar tergt mij niet zeer met der hand, doet mij niet verhetten,
Zo ga ik oude 't bloed op uw mond en borst niet spreiden;
25[regelnummer]
Want ik zou te bat rusten, morgen zou 't mij niet letten,Ga naar voetnoot25
Ende gij zoudt Ulysses' huis niet meer besmetten.’
Irus werd des gram ende heeft aldus gesproken:
‘Hoe roemt zich dees bloed, krom om in een oven te zetten,Ga naar voetnoot28
Zegt vrienden, dient zijn vermetelheid ook ongewroken?Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dienen hem de tanden met vuisten niet gebroken,
Dat ze hem als verkensborstels schieten uit den mond?Ga naar voetnoot31
Schort u fluks op, zo ziet hier elk met ogen ontlokenGa naar voetnoot32
Hoe gij kranke grijsaard bevecht uw jonger gezond!’Ga naar voetnoot33
Alzo keven deze uit enen bitteren grondGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Bij de hoge deuren, op den vloer chierlijken bereid,
't Welk Antinous, de voornaamsten der vrijers, verstond,Ga naar voetnoot36
| |
[pagina 372]
| |
Dies hij zoetelijk lachende den vrijers heeft gezeid:Ga naar voetnoot37
‘Hoort doch, vrienden, nooit was in dit huis zulk een vrolijkheid
Als de goden ons nu tot blijschappe gehingen.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Dees gast en Irus kijven, elk let dat ze niemand scheidt,Ga naar voetnoot40
Maar laat ons hunlieden tot het plokharen dringen.’
De vrijers stonden op, lachende onderlingen,
En verzaamden om d'armen daar ze twistig zaten.
‘Luistert, vrijers’ sprak Antinous ‘wat ik voort zal bringen.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Men braadt geitenbokskens; die willen wij rechten latenGa naar voetnoot45
Dezen avond, begoten met vet en bloed ter baten.Ga naar voetnoot46
Welken van hun beiden die d'ander verwint in 't strijden,
Wil die, hij mag dan opstaan om zelf de keur t' aanvaten,Ga naar voetnoot48
Ook zal hij voorts met ons hier brassen t'allen tijden,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Ende wij zullen geen ander bedelaar hier meer lijden.’Ga naar voetnoot50
Dit voorstel van Antinous heeft den vrijers goed gedocht,
Maar de schalke Ulysses scheen des niet te verblijden,Ga naar voetnoot52
Zeggende: ‘Hoe zoud' 't zijn dat een oud mens' in druk verzochtGa naar voetnoot53
Enen jongen sterken man in 't vechten verwinnen mocht?Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Doch om slagen te ontvangen, hoewel met vrezen,
Dwingt mij den hongerigen buik, die nooit veel goeds en wrocht.
Maar welaan, zweert mij dan, gij vrijers geprezen,Ga naar voetnoot57
Als dat uwer geen Iro behulpelijk zal wezen.
Want zo iemand, hem helpende met verser hand krachtig,
| |
[pagina 373]
| |
60[regelnummer]
Mij sloeg, ik viel onder, en mocht des niet genezen.’Ga naar voetnoot60
Hij zweeg en zij zwoeren hem, na zijn verzoek, eendrachtig.
‘Hebdi hert en moed, betrouwdi uzelven machtig
Dezen uit te drijven’ sprak Telemachus vredelijkGa naar voetnoot63
‘Vreest niemand anders, want die u slaat zal waarachtig
65[regelnummer]
Van veel anderen geslagen werden wredelijk.
Dit zeg ik als huisheer, welk mijn woord redelijk
Volgen Antinous met Eurimachus.’ - Die prezen zijn wet.Ga naar voetnoot67
Ulysses begordde zijn schamelheid zedelijk,Ga naar voetnoot68
Tonende schoon benen grof en als pijlers, vast van tred,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Sterke armen, een brede borst, ook schouders wel gezet;Ga naar voetnoot70
Want Pallas stond daar, die had zijn leden grover gemaakt,
Zodat de vrijers verwonderden, elk was dies te bet.Ga naar voetnoot72
D'een zag op d'ander en sprak: ‘Irus is kwalijk geraakt,Ga naar voetnoot73
't Kwaad heeft hij hemzelf berokkend dat hem nu genaakt.
75[regelnummer]
Welke heupen toont die oude, bloot uit de kleren!’
Zo spraken zij. Iro ontviel 't blode hert stout bespraakt;
De dienaars voerden hem aan, 't was nood zich te weren.Ga naar voetnoot77
Zijn leden beefden, zo vreesde hij 't gevechts hanteren.Ga naar voetnoot78
Antinous dit ziende, sprak tot hem in toren:Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
‘Waardi geen roemer, niet en zoude u nu deren,Ga naar voetnoot80
Gij snode mens, onwaardig dat gij zijt geboren.Ga naar voetnoot81
Zijdi dus vertsaagd, dat gij 't spel alree geeft verloren
Tegen zo oud een man, van droefheid zwak en krank?
Verwint hij u, zo zijt gewis, ik zeg 't u te voren,
| |
[pagina 374]
| |
85[regelnummer]
Zo zuldi geworpen worden in een scheepken rank,
't Welk u voeren zal in Konink Echetum's bedwank,Ga naar voetnoot86
De booste van alle mensen die men mag vinnen,Ga naar voetnoot87
Welken u afsnijden zal neus, oren, ook der vrouwkens dank,Ga naar voetnoot88
En geven 't den honden al rauw om te verslinnen.’
90[regelnummer]
Dit dreigen maakte Irum nog ankstiger van zinnen.Ga naar voetnoot90
Men bracht hem voort; zij hebben elk heur handen geheven.Ga naar voetnoot91
Doe dacht de veel lijdende Ulysses van binnen
Of hij hem zou slaan, dat hij vallende liet zijn leven,
Oft dat hij hem énen slag maar ten val toe zoude geven:
95[regelnummer]
Dit docht hem best, om t' ontgaan der Grieken beklagen.Ga naar voetnoot95
Irus heeft hem op zijn rechterschouder gedreven,Ga naar voetnoot96
Maar hij heeft Irum zo in den nek geslagen
Recht onder 't oor, dat door 't daverend gewagenGa naar voetnoot98
De beenders inwendig braken, kraakten en bogen;
100[regelnummer]
't Rode bloed schoot hem in den mond uit zijner kragen,Ga naar voetnoot100
Hij kreet luide, viel in 't stof, en heeft zijn tanden gespogen
En sloeg d'aard' met den hielen door pijns gedogen.Ga naar voetnoot102
De vrijers sloegen hun handen, elk heeft om zeerst gelacht,
Maar Ulysses sleipten Irum met snel vermogenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Bij één voet uit der zale ruidelijk en onzacht,Ga naar voetnoot105
Ende heeft hem voorts door de gaalderije gebracht
Buiten de muur van 't hof. Daar stelde hij hem lenende aan,Ga naar voetnoot107
En gaf hem, die vast graide met smertelijker klacht,Ga naar voetnoot108
Een stok in de hand, doende hem dit vermaan:
110[regelnummer]
‘Zit nu hier, doet honden en verkens buiten staan;
| |
[pagina 375]
| |
Gij booswicht zult den heer over d'armen niet meer maken,Ga naar voetnoot111
Of men zal u arger doen dan u nu is gedaan.’
Hij zweeg doen, en hing den broodzak van 't onschamele lakenGa naar voetnoot113
Om Irus halze onder zijn bloedige kaken.
115[regelnummer]
Voorts trad hij binnen en is weer op den vloer gezeten.
D'ander volgen belachelijk vrolijk deze zakenGa naar voetnoot116
En spreken tot Ulyssem, wiens naam zij niet en weten:
‘Gaste, Iupiter moet u mildelijk toemetenGa naar voetnoot118
't Geen gij meest begeert, bemint en hebt in waarden,
120[regelnummer]
Dat gij d'onverzadige bedelaar hebt verbeten,Ga naar voetnoot120
't Bidden verleerd, en 't volk ontlast; hem zal men met vaardenGa naar voetnoot121
Schikken tot Echetum, de snoodste Konink op aarden.’Ga naar voetnoot122
Zo spraken zij. De godlijke Ulysses was blijde
Om der eren wille, daar de vrijers om hem vergaarden.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Antinous stelde een grote geitsbuik aan zijner zijde
Vol vets en bloeds, 't beloofde loon van den strijde;
Amphinomus gaf hem uit den broodkorf twee broden,
Verhief een gouden beker en riep ten zelven tijde:
‘Gegroet zijt, vader, geluk wens ik u van den goden;
130[regelnummer]
Want nu zijdi ellendig en benauwd in noden.’
Doen sprak den wijzen Ulysses met woorden leerlijk:
‘Gij schijnt, Amphinome, uw vader niet te versnodenGa naar voetnoot132
In wijsheid; die was ook wijs en van name eerlijk,Ga naar voetnoot133
Nisus Dulichius genaamd, rijk, machtig en heerlijk.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Van dees wijze man, dien gij gelijkt, zijt gij gewonnen,
Zo men zeit. Hoort dan, en let op mijn woorden begeerlijk:Ga naar voetnoot136
| |
[pagina 376]
| |
‘Niet krankers dan de mens' voedt d'aardrijk onder der zonnenGa naar voetnoot137
Van alle dieren die zich levendig roeren konnen.
Want de mens gelooft geen toekomende kwade dagen
140[regelnummer]
Zolange de goden hem gelukkig voorspoed jonnen;Ga naar voetnoot140
Maar zenden zij onspoed, tot zijn nut, na heur behagen,Ga naar voetnoot141
Dat wil hij niet, en moet het zijns ondanks pijnlijk dragen.
Ziet, zo verandert zich het menselijke gemoed
Na de verandering die de goden te zenden plagen.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Ik waande mij ook zalig voormaals in rijken voorspoed,
Meer macht dan reden bruikende, met moedwil onvroed
Deed ik onrecht, mij op vader en broeders betrouwende;
Maar om vroom te zijn, moet men de gaven der goden goedGa naar voetnoot148
In stilheid gebruiken, dankbaar d'armen bedauwende.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
‘O, wat onrecht der vrijers ben ik hier aanschouwende,
Die eens mans goed verdoen, en zijn wijf willen schenden,Ga naar voetnoot151
Wien God niet lang van zijn huis en vrienden blijft houende.
Dus laat u, jonkman, een goede geest thuiswaart zenden,
Zo vindi u niet om uw leven schandlijk te enden,
155[regelnummer]
Als hem de goden binnen zijn huis zullen geleiden
In 't gewenste vaderland, uit pijnlijker ellenden;
Want zonder bloedstorting zullen de vrijers niet scheiden.’Ga naar voetnoot157
Hij zweeg, en drank heuselijk den wijn vol zoetigheiden,
Ende gaf Amphinomo d'ijdel beker geringen;Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Die gink door 't huis, zijn gedachten hem treuren bereidden,
't Hoofd schudde, 't hert tuigde hem van kwade aanstaande dingen.
| |
[pagina 377]
| |
Maar 't en mocht zijn moedwillige leven niet verlingen,Ga naar voetnoot162
Want Pallas voorkwam 't, willende dat de scherpe snede
Van Telemachus' spiets zijn ziel bloedig uit zou doen springen.
165[regelnummer]
Alzo gink hij weder zitten in zijn eerste stede.Ga naar voetnoot165
Pallas gaf daarna in Penelope's hert kuis van zede
Dat zij haar den vrijers chierlijk zoude vertonen
Om meer t'ontsteken der vrijers schandlijke bedeGa naar voetnoot168
En haar schoonheid met meer eerwaardigheids te verschonen
170[regelnummer]
In d'ogen haars mans en zoons, om den vrijers te lonen.
Des werd zij lachende, tegen haar gewoont vol rouwen.
‘Eurinome’ sprak zij ‘om dees vrijers te honenGa naar voetnoot172
Lust mij buiten mijn gebruik, nu lank onderhouen,Ga naar voetnoot173
Mijzelve den vrijers, die ik haat, te doen aanschouwen.
175[regelnummer]
Ook wil ik mijn zoon in goeden raad niet ontbrekenGa naar voetnoot175
En verbieden hem die snode vrijers te betrouwen,
Die 't meeste arg denken als zij deugdelijkst spreken.’Ga naar voetnoot177
Eurinome, ooit een trouwe bezorg des huis gebleken,Ga naar voetnoot178
Sprak: ‘Gij zegt wel, dochter! Willet u schoon verklaren,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Maar baadt u, ook zij 't aanzicht eerst met zalve bestreken;
Gaat niet, zolang de verstijfde tranen daarop blaren,Ga naar voetnoot181
Voorwaar, schadelijk is het stadig drukkig bezwaren.Ga naar voetnoot182
- - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - -.’
|
|