De dolinge van Ulysse
(1939)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendHomerus' Odysseia I-XVIII in Nederlandse verzen
[pagina 11]
| |
Beschreven in 't Grieks door Homerum, vader ende prinse alder poëten* | |
Het eerste boek
| |
[pagina 12]
| |
Want zij daar al, om haar dwaasheid, bleven met kwalen.Ga naar voetnoot7
Zij hadden d' ossen van den hooggaande zonne verteerd,
Die hun de weerkoomst benam in haars ouders palen.
10[regelnummer]
Haar ongeluk, o Calliope, wilt hier verhalen.
Al d'ander Grieken, die den wreden dood ontgingen
Van zwaard en zee, leefden vrolijk thuis in haar zalen;
Ulysses alleen, verlangende zonderlingenGa naar voetnoot13
Na huis en na zijn wijf, en mochte geenszins ontspringen
15[regelnummer]
De goddinne Calipso, die hem hield benopenGa naar voetnoot15
In hole spelonken, om hem tot haar wille te bringen.
Maar als den tijd kwam, en de jaren waren verlopen,
Dat de goden 't pad zijns wederkoomsts maakten open,
Zo kwam hij thuis bij zijn vrienden, ook niet zonder strijden.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Al de goden ontfermden zijnder; maar hij most bekopen
Den toorn van Neptuno, die bleef alleen gram t'allen tijden,
En bracht Ulyssen, eer hij nog thuis kwam, in groot lijden.
Deze was nu bij d'Aethiopiërs, verre gelegen
Op 's werelds einde, daar men geen volk na mag berijden,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
- Die zijn tweederlei, som oosterse, d'ander daartegen
Westerse -, daar hij bij zat tot vrolijkheid genegen:
Want zij hem tot offer ossen en schapen doodden.
D'ander goden waren al vergaderd, zo zij plegen,
In 't hemelse hof van Iupiter, Konink der goden.
30[regelnummer]
Die welke - denkende op 't feit, niet om versnoden,Ga naar voetnoot30
Van Aegysto, die zo schandlijk weder was versmacht
Door Orestem, die hem jonk zijnde was ontvloden -
| |
[pagina 13]
| |
Began aldus, verstoord door 's mensen onrechte klacht:
‘Tfy der boosheid, wij goden werden van 't aardse geslachtGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Beschuldigd, als oorzaak van alderlei kwaden;
Hoewel elk door zijn eigen laster in nood werdt gebracht,Ga naar voetnoot36
Als zij hun zonder dwang zelfs veel verdriets beraden.Ga naar voetnoot37
Dit blijkt aan Aegystus, die vrijwillig, t'zijnder schaden,
Atrides' wijf nam; ook hem in zijn weerkoomst gink moorden.
40[regelnummer]
Nochtans duchte hij een zware dood voor zijn boze daden.
Ik had hem voorzeid door Mercurium kloek van woorden:Ga naar voetnoot41
“Laat hem leven; bindt u aan 't wijf niet; 't zijn doodlijke koorden;
's Vaders dood werdt nog door zijn zoon Orestem gewroken,
Als hij man werdt, en zijn rijk begeert zuiden en noorden.”
45[regelnummer]
Hij achtte 's niet, vergeefs heeft Mercurius zulks gesproken;
Dus boet hij 't nu al t'seffens, den hals is hem gebroken.’Ga naar voetnoot46
Hierop sprak Pallas, goddinne van ridders en klerken:Ga naar voetnoot47
‘O strenge vader, daar ooit de goeden onder doken,Ga naar voetnoot48
Dees is terecht gestorven: hij heeft loon na werken.
50[regelnummer]
Och oft zij al zo voeren, daar men zulks in mag merken!Ga naar voetnoot50
Maar 't verdriet van den vromen Ulysses doet mijn herte wee:Ga naar voetnoot51
Zijn leed is te groot, nog gaan zij 't die hem minnen versterken.
Daar is een eiland, dat leit, als de navel van der zee,
Vol bossen mids in 't water; een goddin woont daar ter stee,
55[regelnummer]
't Is een dochter van Atlas, die de diepe gronden kent,
Die 't firmament draagt, en houdt de lange kolumnen mee,Ga naar voetnoot56
Daar hemel en aard op draait, na uw verbonden jent.Ga naar voetnoot57
| |
[pagina 14]
| |
Zijn dochter Calypso houdt daar in haar bewonden tentGa naar voetnoot58
Dien ellendigen treurder, die zij kwelt met smeken:Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Om zijn land te vergeten, daar hij 't hert t'alder stonden zendt,
Ja wenst maar den rook zijns lands te zien, oft bij gebreken
Haast te sterven. Is uw lieve hert nu van hem geweken,
O beschermer der goeden? meugdi hem verlaten?Ga naar voetnoot63
Heeft hij u bij de Griekse schepen geen offer ontsteken?
65[regelnummer]
Hoe zijdi dus gram? meugt gij o vader hem ook haten?’Ga naar voetnoot65
Hierop sprak de heer van de hemelse onderzaten:
‘Wat's dat, dochter? wat sluipt daar door uwe tanden?
Zoud' ik Ulyssem vergeten, dien ik min boven maten?
Hij overtreft in wijsheid al d'aardse verstanden,
70[regelnummer]
Ook eert hij d'onsterflijke goden met offeranden.
Maar Neptunus, die d'aarde omhelst, blijft nog op hem verstoord
Om Poliphemum, de machtigst' in de Ciclopse landen,
Dien Ulysses zijn enige oge uit heeft geboord.
- Zijn moeder was Theosa, van Neptuno bespoord,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Phorcinis dochter Konink van 't water onstille.Ga naar voetnoot75
In een spelonk bracht zij Neptuno deze zone voort,
Die bij haar geslapen hadde na zijnen wille. -
Sedert heeft Neptunus, die 't aardrijk schudt met geschille,Ga naar voetnoot78
Hem niet gedood, maar altijd van zijn landschap gedreven.
80[regelnummer]
Maar laat ons nu raden - elk zij hier een Sibille -Ga naar voetnoot80
Om schikken dat's hem Neptunus eens mag vergeven.Ga naar voetnoot81
Hij kan hem ook alleen niet tegens ons allen ophevenGa naar voetnoot82
Dat wij zijn doen ons ondanks zouden moeten verdragen.’
| |
[pagina 15]
| |
Doe zeide Pallas: ‘O vader, daar 't al voor moet beven,
85[regelnummer]
Is 't dan uw, ende der zaliger goden, behagen
Dat men de weerkoomst Ulyssis niet meer en zal vertragen:
Zo zeindt uw bode Mercurium, die Argum versloeg,Ga naar voetnoot87
In 't eiland Ogygiam om daar te gewagenGa naar voetnoot88
Uw ernstige wil aan die goddinne: dat zij met gevoegGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Den wijzen Ulyssem laat gaan, die daar lange genoeg,
Ja veel te lang is geweest, om eens thuis te geraken.
Ik ga na Ithacam, om zijn zone spade ende vroeg
Te verwekken tot vrome ende manlijke zaken,
Dat hij raadslage met d'edelste der Griekser spraken,
95[regelnummer]
Ook den vrijers verbiede zijn goeden te schenden,Ga naar voetnoot95
Die de vetste beesten verslinden met haar gulzige kaken.
Dan zal ik hem na Spartam, na 't zandige Pilum, zenden,
Om vragen na zijn vader, die nu drijft in ellenden,
Opdat hij bij 't volk in eren vermaard mag beklijven.’Ga naar voetnoot99
***
100[regelnummer]
Dit gezeid hebbende, ging ze haar straks omwenden,Ga naar voetnoot100
En trok twee gouden schoenen om haar gank te stijven
Aan haar onsterflijke voeten, daar zij mede kan drijven
Over zee en over land, met een windeken zachte.
Ook nam zij een scherpe spiets, sterk, en om wel te beschrijven,
105[regelnummer]
Groot, zwaar, ook lang, daarmet zij demt de groten van machte.Ga naar voetnoot105
Zo daalde ze van den hemel, snel als een gedachte:
En stond voor Ulysses' hof, op de gemene wegen,
In gedaant van den Konink Mente groot van geslachte,
Die den Taphiers regeert. Daar zag ze te degen
110[regelnummer]
De hovaardige vrijers haar geneugte plegen,Ga naar voetnoot110
| |
[pagina 16]
| |
Zittende op d'ossenhuiden van hun gedood, om koten.Ga naar voetnoot111
Zij zag ze ook weidelijk grote bekers legen,Ga naar voetnoot112
Die de pagens vol boertelijk wijntjen goten.Ga naar voetnoot113
Sommige dienaars zag men de tafelen bloten,
115[regelnummer]
Die zij met dorstige sponzens gingen drogen;Ga naar voetnoot115
Andren bereidden 't vlees en sneden 't aan moten.
Telemachus zag Minervam eerst onder ogen
Daar hij bij de vrijers zat, en moest dit leed gedogen,
Denkende: kwaam mijn vader thuis, hoe zoude hij 't nog lonen,
120[regelnummer]
Hoe zoud' hij ze verjagen, en dat te vergelden pogen,
Zijns goeds heer worden, en hem met eren doen kronen.Ga naar voetnoot121
In dit gepeins zag hij Palladem uit ander personen.
Hij trad na haar - 't verdroot hem dat men ze daar liet staan -
En nam haar rechter hand, om vriendschap te betonen,
125[regelnummer]
Ook haar sterke spiets, en sprak haar vriendelijken aan:
‘God groet u vriend, zijt willekoom, wilt met mij binnen gaan
Om wat te eten, dan verzaad zijnde, zegt uw begeren.’
Alzo gink hij voor, Minerva volgde, na zijn vermaan.
Als zij nu kwamen binnen 't heerlijke huis vol eren
130[regelnummer]
Hing hij haar strijdbare spiets bij veel ander geweren
In de blinkende wapenkamer aan een pilaren
Behangen met Ulyssis schilden, zwaarden en speren.
Haar stelde hij op een heerlijke stoel. De dienaren
Spreidden een schoon kleed, konstig en subtiel van garen;
135[regelnummer]
Daar zat zij op, onder haar voeten was een schabelle.
Ter zijden ging hij hem op een verchierde zetel parenGa naar voetnoot136
Tussen haar ende de vrijers, met kloeken opstelle:Ga naar voetnoot137
Opdat zijn gast rustig mocht eten van heur gekwelle,
| |
[pagina 17]
| |
Ook om vrijer te vragen na zijn dolende vader.
140[regelnummer]
Een maagd goot water hem ende zijnen gezelleGa naar voetnoot140
Uit een gulden watervat als een kristallijnen ader
In een zilveren bekken, daar zij wiesen te gader.
De vrolijke tafel werd gedekt van den knechten.
De spijswaarderse bracht schoon brood, des honger verzader,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Zeer eerwaardelijk, met alderlei gerechten.Ga naar voetnoot145
De kok kwam met schotelen vol vlees, niet van den slechten,Ga naar voetnoot146
De pagens schenkten den wijn in gulden schalen.
Dus zittende kwamen de vrijers van 't spelen, van 't vechten.
Elk nam zijn plaats, die dienaars liepen 't handwater halen,
150[regelnummer]
't Gink daar op een wassen, die maarten brachten dwalen,Ga naar voetnoot150
Ook brood uit de korven; zij sloegen hand aan de spijzen.
Den wijn werd haar geschonken met doorluchtige stralen.
Maar als zij betaald hadden des hongers exchijzenGa naar voetnoot153
Zag men ze al om zingen en springen oprijzen,
155[regelnummer]
Want zulks verchiert de waarschappen t'allen tijen.Ga naar voetnoot155
Phemius zang en sloeg de herpe om haar verjolijzen,
Daar zij hem toe dwongen; hij mocht's niet vermijen.
De zale was van zijn stem en spel vol melodijen.
Hierentussen heeft Telemachus zijn hoofd geheld
160[regelnummer]
Na Minervam, en luisterde onder de razernijen,
Om voor de dansers te helen, dat hij bedekt vertelt:
‘Laat u niet verdrieten, vriend, te aanhoren dat mij kwelt;
Mij let wat anders dan deze, die lachen en spotten.
Zij verslinnen hier mijns vaders goeden met geweld,
165[regelnummer]
Wiens witte gebeenten ergens in de regen verrotten
Oft zij wentelen in de vloeden, daar zij vermotten.Ga naar voetnoot166
| |
[pagina 18]
| |
O kwaam mijn vader nog eens thuis, door Gods genaden,
Zij wensten heur eer snellen voeten - al zijn 't zotten -
Dan gulden klederen zwaar om heur te beladen.
170[regelnummer]
Maar leider, hij is gestorven tot onzer schaden;
Dien hoop is weg. Al wilde iemand zijn komst gewagen,Ga naar voetnoot171
Men zoud's niet geloven, en zulks als logen versmaden.
Maar zegt mij, wie zijdi? van wat land? van wat magen?
Wat schip heeft u hier gebracht? wat schippers? Ik moet's u vragen.
175[regelnummer]
Van wanen zijn ze? want gij koomt hier niet te voete.Ga naar voetnoot175
Zegt mij ook recht, zo versta ik na mijn behagen,
Oft gij nu eerst koomt? oft mijn vader u hier ooit gemoette?
Want hij de vreemden ontving, en vriendlijk groette,
Als die ook veelderlei mensen hadde gehanteerd.’Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Hierop antwoordde Pallas met woordekens zoete:
‘Ik zal de waarheid zeggen, van al dat gij begeert.
Ik ben Mentes, een zoon van Antilocho geëerd,
En regere de Taphiërs, meesters in de zeilage.
Nu ben ik t'scheep, door de duister zee, herwaarts gekeerd.
185[regelnummer]
Na Themesen strekt (om koper) mijn pelgrimage;
Geladen met ijzer, 't schip leit onder 't bosschage
In de schiprijke ruisende haven voor de stede.
Wij waren voormaals uws vaders gasten op dees passage
En hij weder den onzen door vriendlijke bede.
190[regelnummer]
Vraagdi't den ouden Laërten, die zeit u dit mede,
Die niet meer in der stad en komt, maar blijft buiten in 't veld,
Daar hij eniglijk leeft in zware droefhede
Met een oude maarte, die hem spijs en drank besteltGa naar voetnoot193
Zo dikwijls als den arbeid zijn trage leden kwelt
| |
[pagina 19]
| |
195[regelnummer]
Vermoeid van 't kruipen door de vruchtbare wijngaardranken.
Maar nu ik koom, is Ulysses uit - zo men mij vertelt -
Wiens wederkoomst een god behindert, om hem te kranken.Ga naar voetnoot197
Hij en is niet dood, maar leeft, en mag God nog danken,Ga naar voetnoot198
Gehouden zijnde in een eiland, mids onder de vloeden,
200[regelnummer]
Van wrede wilde mannen, wiens macht nu haast zal wanken,
Die hem ondanks zullen laten, om herwaarts te spoeden.Ga naar voetnoot201
Dus wil ik u nu profeteren, uit mijn vermoeden,
Zo 't een mense invalt, en als ik vastelijk waan.
Want ik en ben geen profeet, al ben ik van den goeden.
205[regelnummer]
Zijn vaderland en zal hem nu niet lange ontstaan,Ga naar voetnoot205
Al zaat hij ook vast in stalen ketens gevaan,Ga naar voetnoot206
Want hij is listig, en zal altijd thuiswaart sporen.Ga naar voetnoot207
Maar zegt mij doch de waarheid, ik zie u daarom aan:
Is Ulysses uw vader? zijdi van hem geboren?
210[regelnummer]
Want gij gelijkt hem heel, van ogen, van neus en oren.
Ik heb hem wèl gekend, wij waren dikwijl t'zamen
Eer hij van hier trok om Troyen te verstoren,
Daar hij t'scheep ging met d'ander Grieken van groter famen,
Zodat wij nooit sedert bij malkanderen kwamen.’
215[regelnummer]
Daarop sprak Telemachus wijslijk en behend:
‘Ik zal u, o Prins, waarheid zeggen na 't betamen.
Mijn moeder zeit zo, ik weet 's niet; nooit man, hoe excellent,
Wist zijns vaders naam. 't Is een wijs kind dat zijn vader kent.
Maar och oft mij een gelukkiger vader had gewonnen,
220[regelnummer]
Wiens oudheid thuis bij wijf ende kind mocht nemen end.
Nu is 't d'ellendigste mense beneden der zonnen
Die mijn moeder met anderen mij tot een vader jonnen.’Ga naar voetnoot222
| |
[pagina 20]
| |
Doen zeide Pallas: ‘De goden en hebben u niet mesdeeld;
Zouden ze u edeler geboorte geven konnen,
225[regelnummer]
U, die van zulk een Penelope zijt geteeld?
Maar zegt mij, wat's dit smetsen? dit rumoer? dat men hier dus speelt?
Is 't waarschap oft bruiloft? 't is geen gemeen vergaringe,Ga naar voetnoot227
't Getier is zo oproers dat het mij verveelt.
Dit vreten en is u geen kleine bezwaringe;
230[regelnummer]
't Moet elk verdrieten, die uws ouders besparinge
Dus schandlijk ziet verteren, versluimen en verbrassen.’Ga naar voetnoot231
Telemachus dede haar terstond verklaringe,
Zeggende: ‘Gij vraagt wèl, wilt ook op d'antwoord passen.Ga naar voetnoot233
Dit huis was eertijds groot, en plag in rijkdom te wassen
235[regelnummer]
Zolang mijns vaders voorzichtigheid dat mocht bestieren.
Nu is 't veracht, en werdt verslonden van vreemde zassen,Ga naar voetnoot236
Door der goden toorn, die straflijk op ons verfieren.Ga naar voetnoot237
Mijns vaders dood zoud' mij 't hert nog zo droeflijk niet kwartierenGa naar voetnoot238
Waar' hij als Achilles verslagen van den Trojanen,
240[regelnummer]
Oft waar' hij gestorven in eniger manieren
Als 't oorlog geëind was, bij zijn Griekse kompanen.
Ja waar' hij van hun begraven, ik zoud's mij glorie wanen.
Maar nu hebben hem de Harpijen gaan verscheuren
Zonder enige ere, op onbekende banen.
| |
[pagina 21]
| |
245[regelnummer]
Mij is niet gebleven dan gekwel en drukkig treuren.
Maar dit leed was 't niet alleen dat mij moeste gebeuren,
Nog hebb' ik al meer kwaden op den halze gekregen.
Mijn machtigste geburen komen mij versteuren,
Uit Dulichio, Samo, Zachynto, uit alle wegen.
250[regelnummer]
Elk wil mijn moeder trouwen: die is niet genegen
Tot een ander man, maar weigert zulk een bruiloft hatelijk.
Dies slokken zij 't huis op met slemmen, demmen en vegen,Ga naar voetnoot252
Ja ook mij zelfs, door hun kwaad regiment onmatelijk.’Ga naar voetnoot253
Minerva hierdoor bedroefd zijnde antwoordde statelijk:
255[regelnummer]
‘Wapen, gij hebt hier den vromen Ulyssem wel van doene.Ga naar voetnoot255
't Waar' haast uit met dees vrijers, 't viel heur verwatelijk,Ga naar voetnoot256
Kwaam uw vader eens thuis in zijn wapenen koene
Met helm, schild en twee spietsen, zo hij is gewoeneGa naar voetnoot258
Te wezen, en als ik hem voortijds hebbe geweten: -
260[regelnummer]
In ons huis logerende avond ende noene
Als hij kwam van Ephyro in 't snelste schip gezeten,
Daar hij doodlijk venijn zocht in wonden te etenGa naar voetnoot262
Om zijn stalen geschut daarmede te bestrijken.Ga naar voetnoot263
Maar Ilus en deed's hem niet, ontziende Gods secreten:Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Dies gaf 't hem mijn vader, die minde hem hertelijken. -
Mocht men uw vader zodanig hier nu eens kijken,
Hij zoud' dees vrijers een bloedig bruiloftshemd geven!
Maar dat hangt aan de goden, regeerders van d'aardse rijken,
Oft hij thuis zal komen, en wraakgierig heur doen sneven;Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Pleegt gij raads, hoe dees vrijers best worden verdreven.
Hoort mij dan, en wilt wel op mijn redenen letten.
| |
[pagina 22]
| |
Morgen zuldi in den raad uw stemme verhevenGa naar voetnoot272
Bij d'overste des volks; God zal uw doen voortzetten.Ga naar voetnoot273
Gebiedt de vrijers uit uw goed te ruimen na de wetten;Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Uw moeder zegt (indien haar zinne strekt om te houwen)Ga naar voetnoot275
Dat ze bij haar vader ga, daar zij zonder besmetten
Houwen mag, feest maken, ende een ander trouwen.
Die zal haar met houwelijkgoed rijkelijk bedauwen
Als zijn waarde dochter, want hij is zeer machtig.
280[regelnummer]
U geef ik dezen raad - doet gij ze, 't vrijdt u van rouwen -:
Neemt een 't alderbeste schip met twintig roeiers krachtig,
Daarmede zoekt na uw vader dolende klachtigGa naar voetnoot282
Oft gij ergens tijdinge van hem mocht verwerven,
Door enig mens, oft uit Iuppiter waarachtig,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Want zulks doet den mens grote glorie erven.
Gaat eerst tot Pilum, vraagt Nestor lang van zijn sterven.Ga naar voetnoot286
Vandaar zuldi tot Menelaum in Spartam trekken.
Dees koomt vers thuis, en heeft de laatste moeten zwerven.
Hoort oft hij u wat van uw vader weet t'ontdekken,
290[regelnummer]
Al zoude 't u nog tot een droevig jaar lang strekken.
Hoordi dat hij dood is, keert straks weder tot uwen lande;Ga naar voetnoot291
Maakt daar dan een heerlijk graf om zijn faam te verwekken,
Ook maandstonden met maaltijden menigerhande;Ga naar voetnoot293
Dan geeft uw moeder een vroom man, edel van verstande.
295[regelnummer]
Dit gedaan zijnde, zuldi ook kloeken raad bedinken
Om met de vrijers te rekenen. Houdt te pandeGa naar voetnoot296
| |
[pagina 23]
| |
Heur leven voor 't gelag, doodt ze, vernielt ze, wilt ze krinken,Ga naar voetnoot297
Verslaat ze met der hand, oft doet heur venijn inschinken.
Gij zijt geen kind meer, wilt als een man manheid plegen:
300[regelnummer]
Hebben ze uwen wijn verdronken, wilt ze weer verdrinken.
Weet gij niet wat groter ere Orestes heeft verkregen
Omdat hij zijns vaders doodslager heeft verslegen?
Ik mein dien valsen Aegisthum, die Atriden had vermoord.
Aldus, vriend, nu gij tot manlijke kracht zijt bedegen,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Doet manlijk, zo prijst u namaals elk die uw vroomheid hoort.Ga naar voetnoot305
Ik ga nu tot mijn schip en mijn gezellen rechtevoort,Ga naar voetnoot306
Die met verlangen na mijn wederkoomst beiden.
Neemt gij dees dingen ter herten, slaat wel acht op mijn woord.’
Telemachus en liet zijn gast daarmee niet scheiden;
310[regelnummer]
Hij sprak: ‘Waarde heer, dat koomt uit vriendlijkheiden
Als een vader tot zijn kind, ik zal 't in 't herte schrijven.
Toeft wat, al wildi u tot de reize bereiden,
Dat gij u wast, en vrolijk 't jonstige hert moogt gerijvenGa naar voetnoot313
Door mijn vriendlijke gifte die bij u zal blijven,
315[regelnummer]
En u als een schat kostelijk, ook dierbaar zal wezen,
Zo vrienden malkanderen schenken tot jonsts verstijven.’Ga naar voetnoot316
‘Houdt mij niet langer, o jongelink uitgelezen,’
Zeide Minerva, ‘ik moet nu voort, laat het bij dezen
Tot mijn weerkoomst; wildi dan met een gift uw jonst verklaren,
320[regelnummer]
Zo draag ik ze thuis, om uw vriendlijkheid geprezen
Te vergelden, en met dankbaar lof te vermaren.’Ga naar voetnoot321
Dit was gezeid, men zag ze ten hemelwaarts varen
Als een vogel op haar wieken zeilt door de luchte.
| |
[pagina 24]
| |
Zij stortte kracht en vroomheid in hem boven zijn jaren,
325[regelnummer]
Ook verlangen na zijn vader, al met één vluchte.
Hij waende 't een god te zijn, hij verschrikte en duchtte
Als hij 't overpeinsde in zijn herte binnen.
***
Doe gink hij na de vrijers en maakte geen geruchte,
Daar de melodieuze harpslager hoor zinnenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Met spel vermaakte, dien zij stillekens hoorden beginnen
Der Grieken wederkoomst uit de Trojaanse palen.
Dit lieflijke spel verstond op de hoge zalen
De kuise Penelope, die kwam nederwaarts dalen
Van de diepe trappen bij al 't gezelschap gemeine -
335[regelnummer]
Niet alleen, maar met twee maagdekens van heuser talen
Die haar volgden, simpel, schamel, en van herten reine.Ga naar voetnoot336
Zo kwam de fleur van vrouwen bij de vrijers op 't pleine,
Daar zij bleef staan bij den ingank van der deuren.
Zij dekte haar wangen met een sindaal van zijde kleine;Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Die waren met tranen bedauwd, door 't innerlijk treuren.
De maagden stonden achter dees fleur van alle fleuren.
Die sprak wenende tot den speelman met woorden klagelijk:
‘O Phemie, gij kont veel zangs dat men heeft zien gebeuren,
't Welk de Poëten voormaals zongen en zingen nog dagelijk,
345[regelnummer]
Van goden oft mensen, lustig en behagelijk,
Behalven dit treurige lied; ei laat dit doch eens enden.
't Scheurt mijn drukkig hert, 't vermaan is mijn onverdragelijk,Ga naar voetnoot347
Mij die zelfs van ontroost verdwijn, waar ik mij ga wenden,Ga naar voetnoot348
Door 't derven mijns waarden mans, dolende in ellenden,
350[regelnummer]
Wiens edele faam haar looflijk door Grieken gaat dringen.’Ga naar voetnoot350
| |
[pagina 25]
| |
Telemachus sprak: ‘Wilt niet, o moeder, als d'onbekendeGa naar voetnoot351
Vrolijkheid haten; waarom kwelt u dit lustige zingen?
De Poëte zingt niet, 't is een geest, hij mag's niet bedwingen.
Iupiter zingt ook somtijds zelfs door de Poëten
355[regelnummer]
Om wat heerlijks uit de vruchtbare verstanden voort te bringen.
Dus is hij onschuldig, al zank hij ook secretenGa naar voetnoot356
Tot oneer van de Grieken. Want wij al gaarne weten
Nieuwe liedekens, die nieuwe vroomheid looflijk vertellen.Ga naar voetnoot358
Dus treurt niet, nu hij mijns vaders lof uit gaat meten.
360[regelnummer]
Ulysses is 't alleen niet onder al zijn gezellen
Die gebleven zijn in d'oorloge niet om verfellen.Ga naar voetnoot361
Gaat dan, o moeder, uw dingen doen op de kamer.
Breit, naait en spint, wilt uw maarten daar ook toe versnellen;Ga naar voetnoot363
Met mans te spreken is den mans al veel eerzamer,
365[regelnummer]
Immers mij voegt zulks als heer van den huize bekwamer.’Ga naar voetnoot365
Zij ging weg, verwonderd, en dacht op haar zoons wijslijk spreken,
Dat zij in 't herte begroef, en is dies te aangenamer
Met haar maagden weder ter kameren gestreken.
Daar beschreide ze haar lieve man, 't hert docht haar breken,
370[regelnummer]
Totdat Pallas enen zoeten slaap zand in haar ogen.Ga naar voetnoot370
De vrijers rumoerden totdat haar lusten bezweken
In 't donkere huis, doe wilden zij ter rusten pogen.
Maar Telemachus ging heur zijn zinne vertogenGa naar voetnoot373
Ende sprak met luider stemmen vroom en vrijmoedelijken:
375[regelnummer]
‘Gij vrijers van mijn moeder, geweldig in 't vermogen,
| |
[pagina 26]
| |
Smetst nu, vermaakt u, luistert stille na der muzijkenGa naar voetnoot376
Die dees konstenaar met godlijker stemmen doet blijken,
Want zulk een zanger te horen is een eerlijke vreugd.
Maar als gij morgen vergaart, zal ik armen en rijken
380[regelnummer]
Bevelen mijn huis te ruimen, loopt dan daar gij meugt,
Zoekt ander spijzen, vergast malkanderen met geneugt,
Verslampampt al uwe goeden, ik mag 't wel lijen.Ga naar voetnoot382
Maar wildi 't mijn verteren, tegens de rechtverdige deugd,
Zo roep ik God ten getuig, die de bedrukten kan vrijen:Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Indien hij de boosheid straft tot enige tijen,
Dat hij u al t'zamen in dit huis eens doe vermoorden.’
Zij zwegen, en knersten haar tanden, vol hovaardijen
Verwonderende in des jongelinks stoute woorden.
Als Antinous zag dat zij dit zwijgende aanhoorden
390[regelnummer]
Sprak hij: ‘Telemache, mij dunkt u de goden leren
Vermetellijk bulderen gelijk de wind van Noorden.
't Schijnt, Juppiter u als orator wil doen oreren,
Opdat gij nemmermeer als Koning zoudt regeren
In 't rijk van Ithaca, dat op u is gestorven.’Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Daarop zeide Telemachus die jongeling vol eren:
‘Al vergramt u mijn zeggen, ik en waar' niet bedorven,
Hadd' ik welsprekendheid van den goden verworven;
Ik zoud's gaarne ontvangen, wilden zij 't mij jonnen.
Acht gij 't regeren zo kwaad? dat vult lasten en korven,
400[regelnummer]
Ja 't gantse huis met goeden, daar werdt eer bij gewonnen.
Veel Griekse Koningen regeren onder der zonnen,
Elk Prince gebiedt ook in Ithaca over de zijnen.
Maar nadat de vloeden Ulyssen hebben verslonnenGa naar voetnoot403
Zal ik als Konink regeren over de mijnen:
| |
[pagina 27]
| |
405[regelnummer]
Over huis, hof, beemden, wijngaarden en woestijnen,
Somma, over al dat mijn vader mij heeft verlaten.’
Eurimachus, Polibus' zoon, gink hem te spreken pijnen:Ga naar voetnoot407
‘O Telemache, 't gebieden over dees onderzaten
Staat in der goden macht, uw geboort zal daar niet toe baten.
410[regelnummer]
Uw huis meugdi regeren en bezitten uw goeden,
Niemand zal u beroven, thuis noch op der straten,
Zolang Ithaca bewoond werdt en Princhen mag voeden.Ga naar voetnoot412
Maar zegt mij doch wat van dien gast, stilt mijn vermoeden.Ga naar voetnoot413
Wie is hij? uit wat land? van wat stee? uit wat geslachte?
415[regelnummer]
Brengt hij tijding van uw vader? zal hem die herwaarts spoeden?
Oft koomt hij om zijn zelfs zaken geladen met vrachte?
Hij vreesde bekend te werden, al was 't schier nachte;
In een ogenblik verdween hij uit ons gezichte.
't En scheen geen dwaas, maar een man van kloeken gedachte.’
420[regelnummer]
Ulysses' zoon terstond weder zijn antwoord stichtte:Ga naar voetnoot420
‘Mijn vader, Eurimache, ziet niet meer der zonnen lichte;
Hij is dood, den hoop van zijn weerkoomst is ons benomen.
Al zeiden 't mij boden, 't geloof is krank van gewichte,
Al zwoeren 't de Profeten, ik hou 't nu al voor dromen.
425[regelnummer]
Maar dit's mijns vaders vriend, en is van Tapho gekomen,
Mentes genaamd, een zoon Anthiloï vroom geprezen;
Hij regeert de Taphiërs, kenners van de stromen.’
Dit zeide de jongelink, die 't nu een god hield te wezen.Ga naar voetnoot428
Zij dansten, zongen en sprongen zonder vrezen
430[regelnummer]
Totdat de zwarte nacht alle dingen gink bedekken.
| |
[pagina 28]
| |
Doe spoedde hem elks te bedden om moedheids genezen.Ga naar voetnoot431
Telemachus gink ook na zijn slaapkamer vertrekken
Die boven in 't kasteel was, in 't heerlijkste van der plekken;
Hij dacht menigerlei. Euriclea gink voorhenen
435[regelnummer]
Met lichte toortsen om een bezorgde maart te verstrekken,Ga naar voetnoot435
Zo zij ook was, trouw, naarstig, niet geil als ander kwenen.Ga naar voetnoot436
- Laërtes had ze klein gekocht nog teder van zenenGa naar voetnoot437
Om twintig ossen, en hield ze als zijn wijf in waarden.
Nochtans bleef zij kuis van hem, hij most hem van haar spenen. -
440[regelnummer]
Deze droeg de brandende toortsen, die al 't huis verklaarden.
Zij minde hem boven alle dingen op aarden,
Want zij had hem gevoed van dat hij nog niet en konst gaan.
Zij ontsloot zijn slaapkamer met snelder vaarden.Ga naar voetnoot443
Hij zat op 't zachte bedd' en heeft zijn klederen van hem gedaan,
445[regelnummer]
Die hij haar reikte, zij greep ze naarstelijk aan
En heeft ze gevouwen, ook reinlijk over 't rak gespreid.Ga naar voetnoot446
Voort strijkende uit der kameren, fluks en onbelaân,
Sloot zij de deure met een zilveren sleutel bereid.
Hij heeft hem onder de warme dekens geleid
450[regelnummer]
En dacht op zijn aanstaande reize, ook met onderscheidGa naar voetnoot450
Op alle 't geen dat hem Pallas hadde voorzeid.
EINDE VAN 'T EERSTE BOEK ODYSSEAE HOMERI |
|