Huronsche opperhoofd, den Sluwen Vos. De woordvoerder der Delawaren, de man die vele talen sprak, trad vooruit.
‘De wijze Huron is welkom,’ zei hij. ‘Hij is gekomen, om de maïs te eten met zijn broeders van de meren.’
‘Hij is gekomen,’ antwoordde Magua waardig, en hij groette ook de andere mannen, waarna hij den eerste volgde in diens tent.
Er namen nog een viertal ouden aan den soberen maaltijd deel, en behoedzaam werd het gesprek gevoerd. De Delawaren tastten naar de geheime bedoeling van Magua's komst, de Huron trachtte zijn gewantrouwde bondgenooten te dringen in de richting, waar hij heen wou.
‘Geeft mijn gevangene last aan mijn broeders?’ vroeg hij.
‘Zij is welkom.’
‘Het pad tusschen de Delawaren en de Hurons is kort, en het ligt open. Laat haar bij mijn squaws brengen, als zij mijn broeder last berokkent.’
‘Zij is welkom,’ zei het hoofd der Delawaren met nog meer nadruk.
Hierna zweeg Magua minuten lang, maar hij toonde geen misnoegdheid om het mislukken van zijn poging, Cora weer in handen te krijgen.
‘Zijn er geen vreemde moccassins in de wouden gezien?’ hernam hij eindelijk. ‘Hebben mijn broeders geen voeten van Yankee's gespeurd?’
‘Zij zullen de Delawaren niet slapende vinden.’
‘Dat is goed. Een krijger, die zijn oogen open heeft, kan zijn vijand zien,’ antwoordde Magua, en weer veranderde hij van onderwerp, nu hij geen voet kon krijgen. ‘Ik heb geschenken voor mijn broeder meegebracht.’