‘Zooiets. 't Leek meer op een schildpad.’
‘Ah!’ riepen de Mohikanen tegelijk.
‘Dan is 't een tak van de Delawaren, die met den vijand heult,’ zei de verkenner. ‘Dat kan een goed of een kwaad teeken zijn. Een vriend, die zich van je afkeert, is soms gevaarlijker dan een vijand.’
Heyward begon toen allerlei stoute plannen te opperen, om de zusters te bevrijden. Haviksoog luisterde verdraagzaam, maar toonde even rustig aan, dat geen dier plannen opging. Zij moesten met de uiterste voorzichtigheid te werk gaan, wilden zij iets bereiken.
‘'t Is 't beste,’ besloot hij, ‘dat hier onze vrind gewoon teruggaat, en de dames geruststelt - als we hem noodig hebben, kunnen we hem roepen. Kun je 't krijschen van een kraai van 't fluiten van een nachtzwaluw onderscheiden, vrind?’
‘Da's zoo'n zacht melancholiek wijsje,’ zei David, ‘alleen een beetje vlug en slecht in de maat.’
‘Hij bedoelt een rietvink,’ zei de verkenner. ‘Goed, als je dat een leuk fluitje vindt, is dat je signaal. Als je dat fluitje driemaal hoort, kom je naar 't boschje, waar de vogel....’
‘Stil maar,’ viel Heyward hem in de rede. ‘Ik ga met hem mee.’
‘U!’ riep Haviksoog. ‘Bent u uw leven zat?’
‘Ze hebben David ook wel in leven gelaten!’
‘Jawel, maar die zingt, zooals geen verstandig mensch in zijn hoofd zou halen.’
‘Dan houd ik me ook maar gek. Ik wil alles doen, om.... om de meisjes te redden. Spreek maar niet meer tegen - ik dòè 't.’
Haviksoog keek den jongen man met sprakelooze verbazing aan. Duncan echter, die zich tot dan toe als vanzelfsprekend aan zijn leiding had onderworpen,