‘Ik heb met Montcalm gesproken, mijnheer....’
‘Zet dien Franschman en zijn troep nu maar uit je hoofd! Hij is nog niet binnen op William Henry, en hij komt er ook niet, als Webb een kerel is. We hebben royaal den tijd, om over familiezaken te spreken.’
Heyward voelde, dat zijn superieur er pleizier in had, aldus zijn minachting voor den Franschman te kennen te geven, en voegde zich; zijn gevoelens zooveel mogelijk inhoudend zei hij:
‘Zooals u weet dong ik naar de eer, uw schoonzoon te worden, mijnheer.’
‘Ja, jongen, dat had ik al begrepen. Heb je 't tegen de jongedame ook zoo duidelijk gezegd?’
‘Nee, meneer,’ riep Duncan uit. ‘Ik wou geen misbruik maken van den toestand.’
‘Da's ridderlijk. Maar Cora is veel te verstandig en te hoog van geest, om in zulke dingen geleid te moeten worden, al is 't door haar vader.’
‘Cora!’
‘We hadden 't toch over Cora!’
‘Ik.... ik kan me niet herinneren, dat ik haar naam genoemd heb, meneer,’ stotterde Duncan. ‘Ik had.... ik wou.... Alice....’
Munro gaf geen antwoord. Hij liep met lange en snelle schreden door de kamer heen en weer en er trok iets in zijn gezicht. Eindelijk bleef hij voor Duncan staan.
‘Weet je, dat Cora een dochter is uit mijn eerste huwelijk, en Alice uit mijn tweede huwelijk?’ vroeg hij.
‘Jawel, mijnheer,’ zei Duncan.
‘En dat Cora heel, heel in de verte bloed van een ander ras in haar aderen heeft!’
Heyward wist niet, wat hij hier op zeggen moest.