‘Zijn we zoo dicht bij fort William Henry?’ vroeg Heyward.
‘We zijn er dicht bij, en toch nog ver af,’ antwoordde Haviksoog. ‘De Franschen liggen om het fort heen - 't zal een heksentoer zijn, er doorheen te komen.’
‘En 't zal gauw moeten gaan,’ voegde Heyward er aan toe, naar de nevelbank kijkend, die de ondergaande maan verborg.
‘'t Zal gauw moeten gaan!’ herhaalde Haviksoog. ‘'t Is op twee manieren te doen.... de twee eenige manieren.’
‘Namelijk?’ drong Heyward.
‘Ten eerste de dames af laten stappen, en de paarden laten loopen; de Mohikanen vooruit sturen - die kunnen alle schildwachts afmaken, die we tegenkomen, en over de lijken kunnen we 't fort binnengaan.’
‘Dat nooit!’ riep Heyward. ‘Zoo kan een soldaat er zich doorheen vechten; maar met ons gezelschap....’
‘Nee,’ gaf de verkenner toe, ‘'t is niet bepaald een pad voor damesvoeten, om doorheen te waden, maar ik wou 't noemen. Ten tweede kunnen we de bergen intrekken. Daar kan ik u zoo verstoppen, dat Montcalm u nog in geen maanden vindt.’
‘Zoo moet 't dan maar - en direct.’
‘Volgen,’ zei Haviksoog toen, en voorzichtig trokken zij in een boog om den pas heen, zonder gerucht; want ieder oogenblik kon er een wacht of een verkenners-patrouille voor hen opduiken. Over rotspaden, langzaam stijgend, klommen zij verder, tot de weg voor de paarden te bezwaarlijk werd. Toen verzocht Haviksoog de zusters, af te stijgen, en werden de dieren losgelaten.